In de Volkskrant, Opinie & Debat, van 22 oktober (‘Voor democratie én kwaliteit’) reageert staatsrechtdeskundige Han Warmelink op ons eerdere pleidooi voor een niet al te bangelijke benadering van het raadgevend correctief referendum (Volkskrant, 16 oktober 2015). Warmelink stelt dat het referendum de bestuurder misschien wel scherp houdt, zoals wij betoogden, maar het parlement nog veel meer, en naar zijn mening veel te veel, op scherp zet. ‘Een referendum, ook in raadplegende vorm, kan een bom leggen onder de werking van het vertegenwoordigende stelsel,’ zo waarschuwt Warmelink.
Dat klinkt heel gevaarlijk, maar laten we realistisch blijven. Bij een louter correctief referendum – en daar gaat het in Nederland over – blijft het parlement evengoed als de regering aan de bal als medewetgever. Pas na goedkeuring van een wet of verdrag kan de bevolking besluiten in actie komen. Het volk krijgt met het referendum enkel een instrument in handen om aan de ‘noodrem’ te trekken wanneer politici iets besluiten wat volgens een aanzienlijk deel van het electoraat niet door de beugel kan. Zelfs als het al tot een referendum komt, zijn de volksvertegenwoordigers en bestuurders nog aan de bal; zij zijn niet gebonden aan de uitslag. Een referendum is in Nederland nooit bindend.
Hoewel de druk op politici groot is om een referendumuitslag te volgen, zijn er op gemeentelijk niveau voorbeelden voorhanden waarbij de gemeenteraad een directe volksuitspraak niet heeft opgevolgd.
Rode kaart
Als de vertegenwoordigende politiek zijn werk goed doet zal het met correctieve referenda helemaal niet zo vaak te maken krijgen. Zelfs in Zwitserland, erkend wereldkampioen in het organiseren van referenda, bleek in 2007 dat van de 2.370 wetten en decreten die tot die tijd aangevochten hadden kunnen worden slechts 7 procent daadwerkelijk aangevochten werd; en dat die ‘gele kaarten’ bij slechts 3 procent gevolgd werden door een ‘rode kaart’: een daadwerkelijk volksveto. Deze Zwitserse trend lijkt zich nu al te vertalen naar de Nederlandse praktijk.
Sinds het ingaan van de Wet raadgevend referendum, per 1 juli van dit jaar, lopen en liepen 28 wetten en verdragen het risico te worden onderworpen aan een referendum. In slechts één geval, het associatieverdrag met Oekraïne, komt het nu tot een nationale volksstemming. Over de meeste aangenomen wetten en verdragen wordt niet eens een inleidend verzoek tot het houden van een referendum ingediend.
‘De ‘bom’ onder de werking van het representatieve stelsel lijkt dan eerder op een blindganger’
Vooralsnog is zichtbaar dat Nederlanders niet staan te springen om het eindeloos geven van meningen over door het parlement aangenomen wetten en verdragen, die de afgelopen maanden varieerden van de gewijzigde Meteorologiewet en de Waarborgwet 1986 tot het verdrag inzake de sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Republiek Chili. Het provisioneel spaarzaam gebruik van het nieuw verworven recht op het referendum versterkt in zekere zin de positie van onze politici en het vertegenwoordigend stelsel. Wetten en verdragen waarover geen referendum wordt uitgeschreven zijn, zo zou men ook kunnen denken, indirect gelegitimeerd door het kiezersgilde. Als de besluiten als onwenselijk werden ervaren, had men wel een ultieme poging gedaan ze direct te onderwerpen aan de volkswil. De ‘bom’ onder de werking van het representatieve stelsel lijkt dan eerder op een blindganger.
Volksstem
Laten we de werking van het referendum nader beschouwen. Waarom komt het niet vaak tot een gele, laat staan rode kaart bij referenda? Politici, bestuurders evengoed als parlementariërs, gaan in het voortraject extra goed opletten als ze weten dat ze in het natraject mogelijk een beschamende gele, of misschien wel rode, kaart kunnen krijgen. Het correctief referendum houdt dus zeker een risico in voor beroepspolitici, maar tegelijk ook een kans.
Nu wordt de organisatie van de volksstem grotendeels overgelaten aan opiniepeilers als Maurice de Hond, die bij gebrek aan beter disproportioneel veel invloed verwerven. ‘Wat vandaag wordt ingezet is volgende week weer van de baan, omdat De Hond zegt dat 62% van de bevolking het niet wil,’ zei Jacques Tichelaar, voormalig fractievoorzitter van de PvdA, ooit in een de Volkskrantinterview (31 mei 2008).
Podium
Aan een correctief referendum zijn zowel in Zwitserland als Nederland tenminste redelijke eisen gesteld: eerst voldoende handtekeningen verzamelen voordat het volk gevraagd wordt collectief te reageren op een (voor)genomen besluit; eerst voldoende tijd en ruimte nemen voor publiek debat voordat de publieke opinie per referendum wordt gepeild; eerst voldoende opkomst bij de stemming voordat er sprake is van een geldige uitslag; en in het geval van Nederland betrokkenheid van een onafhankelijke ‘commissie van wijzen’ die zich niet alleen bezighoudt met de informatievoorziening aan kiezers, maar ook de altijd politieke gevoelige vraagformulering bepaalt.
In het publieke debat krijgen politici een podium om hun zaak te bepleiten, in gezonde concurrentie met andere publieke opiniemakers. Als ze verstandig zijn wachten ze niet totdat een correctief referendum daadwerkelijk op de rol staat, maar preparen ze zich al ruim daarvoor op reële weerstand. Dat kan hun gezag en prestige mogelijk zelfs ten goede komen. Maar dan moeten ze niet onnodig bang zijn voor correctieve referenda. De invulling van het Nederlands correctief referendum laat zien dat democratie én kwaliteit verenigbaar zijn.
Geef een reactie