Decentralisatie van beleid bij een gelijktijdige verlaging van financiële middelen belooft weinig goeds. De nationale overheid vraagt wel erg veel van het vermogen van gemeenten om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Dat concludeert Wouter Jans in het proefschrift Policy Innovation in Dutch Municipalities. Jans is donderdag 10 december gepromoveerd aan de faculty of Behavioural Management and Social sciences (BMS) van de Universiteit Twente aan de faculteit. Het Institute for Innovation and Governance Studies (IGS) heeft zijn onderzoek gefaciliteerd.
Sinds de jaren ’80 van de vorige eeuw zijn door een reeks van hervormingen en decentralisaties de verantwoordelijkheden voor Nederlandse gemeenten aanzienlijk toegenomen. Veel taken werden sindsdien overgedragen van de nationale overheid naar gemeenten. In 2015 werd dit takenpakket nog verder uitgebreid door een drietal grote decentralisaties in het sociaal domein. Onder invloed van de economische crisis, de bezuinigingen en de door decentralisaties sterk veranderde bestuurlijke verhoudingen wordt veel gevraagd van het vermogen van gemeenten om in te spelen op nieuwe ontwikkelingen.
In mijn proefschrift onderzoek ik hoe innovatief Nederlandse gemeenten zijn in het uitvoeren van door de nationale overheid gedecentraliseerde beleidstaken. Vier innovaties zijn vergeleken. De eerste twee kregen gemeenten door de nationale overheid opgelegd en waren ze verplicht in te voeren voor een bepaalde deadline: de invoering van de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG) en de realisatie van Centra voor Jeugd en Gezin (CJG). Bij de andere twee hadden gemeenten een vrijwillige keuze om wel of niet te innoveren: hier betrof het de realisatie van e-democracy applicaties op gemeentelijke websites en de inhoudelijke ontwikkeling van lokaal prostitutiebeleid na de opheffing van het bordeelverbod in 2000.
Decentralisatie-these
Aan de gevalsstudies wordt de decentralisatie-these getoetst; die stelt dat bij de ontwikkeling van het lokale beleid, gemeenten gehoor geven aan lokale prioriteiten en lokale behoeften en eisen van hun burgers. Daartegenover staat als alternatieve hypothese dat niet de motivaties van gemeenten bepalen in hoeverre ze innovatief zijn in de uitvoering van gedecentraliseerd beleid, maar dat de hoeveelheid lokale belemmeringen en lokale organisationele hulpbronnen bepalen in hoeverre er wordt geïnnoveerd.
Gemeentelijke innovatie in een gedecentraliseerde context, wordt vooral bepaald door de aanwezigheid van voldoende hulpbronnen om te kunnen innoveren en niet zozeer door lokale behoeften en prioriteiten. Omdat gemeenten maar zeer beperkt in staat zijn gebleken beleid te ontwikkelen op basis van lokale behoeften en lokale prioriteiten, vormen de onderzochte innovatiecases een nuancering van de decentralisatie-these: decentralisatie van beleid en een gelijktijdige verlaging van financiële middelen is een niet erg veelbelovende combinatie.
Leendert maarleveld zegt
Tja, die stelling behoeft niet veel discussie. Geen geld, geen zwitsers. Maar net zo belangrijk is de feitelijke regelruimte. Ook creatieve mensen haken af als in Den Haag de maat weer wordt bepaald. Elk jaar tegen de zomer de vereniging eigen huis over tarieven, om de paar maanden een zorginstelling met de roep om gelijkheid en altijd weer kamerleden die de plaats van raadsleden innemen. Even afblijven zou ik zeggen. En professionals hun gang even laten gaan, verschillend en mogelijk niet altijd goed in het resultaat maar per saldo beter dan met regels van boven af. En voortaan na de leraar, de verpleger en de agent ook maar de gemeente-medewerker noemen ?