Onlangs kondigde Siebe Riedstra, de SG van het ministerie van VenJ, aan dat de hoogste leidinggevenden van het ministerie een leiderschapsprogramma gaan volgen, als onderdeel van ‘De Grote Ombuiging’ die het departement moet maken naar een open en transparante organisatie. NRC meldde dat de directeuren ‘worden getraind in ‘politiek-bestuurlijke sensitiviteit’, zodat ze gevoelige dossiers beter kunnen herkennen’ (02-03-2016: p. 2-3). Daarmee wordt gesuggereerd dat ambtenaren tot op heden over onvoldoende politiek-bestuurlijke sensitiviteit beschikten, gevoelige dossiers niet herkenden, en dat de problemen van het ministerie van VenJ tenminste voor een deel daardoor te verklaren zijn. De vraag is echter of de problemen van VenJ door een gebrek, of juist door een overdaad aan, of verkeerd begrepen politiek-bestuurlijke sensitiviteit komen.
‘Worden de problemen van VenJ door een gebrek of juist een overdaad aan, of verkeerd begrepen politiek-bestuurlijke sensitiviteit veroorzaakt?’
Er is veel mis bij het ministerie van VenJ. De Volkskrant typeert de fase die het ministerie nu heeft bereikt als één waarin ‘het buiten de eigen muren vooral wordt uitgelachen vanwege het totale onvermogen om nog enige betrouwbaarheid uit te stralen.’ (27-01-2016: p.23). De drie meest in het oog springende casus zijn daarbij de inmiddels slepende affaire van de Teevendeal, de fotosessie van Volkert van der G. en de zaak rond professor Maat.
In de zaak van de Teevendeal, heeft toenmalig minister Opstelten, tegen het advies van zijn ambtenaren in, een onafhankelijk onderzoek door Kees Vendrik van de Rekenkamer tegengehouden, en in plaats daarvan zijn oude bekende Henk van Brummen onderzoek laten uitvoeren, waarbij het de onderzoeker verboden werd om met de hoofdrolspeler, toenmalig staatsecretaris Teeven, te spreken. Was hier sprake van een slecht ontwikkelde politiek-ambtelijke sensitiviteit bij de adviserende ambtenaren, of een inschattingsfout van de bewindspersoon?
Vervolgens schreef de minister op 3 juni 2014 aan de Tweede Kamer dat ‘geen relevante documenten voorhanden’ meer waren. Toen was de zoektocht naar het bankafschrift, zo weten we nu, nog in volle gang. Twee dagen later gaf iemand (in afwachten van de tweede rapportage van de commissie-Oosting weten we nog niet wie) de opdracht om de zoektocht te stoppen. Er zijn ruwweg drie mogelijke scenario’s. In het eerste scenario was het stopzetten een politieke opdracht rechtstreeks van Opstelten zelf. Als dit het geval was, zou dit een zeer ernstig politiek feit zijn, de klassieke en onvergeeflijke politieke doofpot. In het tweede scenario was het een ambtenaar die op verzoek van Opstelten de opdracht tot het staken van het zoeken gaf, hetgeen minder direct is, maar politiek gezien even ernstig. In het derde scenario was het een ambtenaar die uit eigen beweging de zoekactie stopzette om de minister te beschermen. In dit geval zou er ofwel sprake zijn van verkeerd begrepen (en niet: gebrekkige) politiek-bestuurlijke sensitiviteit, ofwel van een geïnternaliseerde wil om de minister in het zadel te houden, die de wil om de waarheid boven tafel te krijgen en de rechtsstaat te dienen overstijgt. De commissie-Oosting zal hierover naar verwachting op korte termijn uitsluitsel geven, maar het is niet waarschijnlijk dat hieruit naar voren zal komen dat het ging om ambtenaren die de gevoeligheden van het dossier niet herkend hebben.
Vanuit het oogpunt van politiek-ambtelijke verhoudingen is er echter nog een ongemakkelijk aspect aan de afwikkeling van de Teevendeal. Van der Steur zei in het debat op 16 december 2015 dat zijn ambtenaren het bankafschrift eerder hadden kunnen vinden: ‘Het had een paar eerder gekund, als ze de juiste mensen voor de ICT hadden gehad. Daar zat natuurlijk de fout die is gemaakt.’ Wellicht is deze uitspraak de grootste misser in termen van politiek-bestuurlijke sensitiviteit van het hele dossier geweest. Door het schenden van de vuistregel van wederkerige loyaliteit tussen politici en hun ambtenaren, was het hierna slechts een kwestie van tijd totdat de geschoffeerde ict’ers in kwestie hun weg naar de openbaarheid zouden vinden. Die tijd bleek ongeveer 5 weken te zijn, de feestdagen inbegrepen.
In de zaak van de fotosessie van Volkert van der G. lijkt het er vooralsnog op dat niet de minister, maar een ambtenaar de opdracht voor de in scene gezette fotosessie heeft gegeven, zonder dat deze informatie zijn weg naar de politieke leiding van het departement heeft kunnen vinden. De kans is groot dat dit gebeurd is met als doel om de minister te beschermen. Ook hier lijkt het er dus op dat de betrokken ambtenaren wel degelijk de gevoeligheid van het dossier herkend hebben, en hierop gehandeld hebben, maar op een krampachtige manier die de minister uiteindelijk in grote politieke verlegenheid heeft gebracht.
In de zaak rond professor Maat, waarbij Van der Steur gezichtsverlies leed door pas na negen maanden zijn beschadigende woorden ‘onsmakelijk’ en ‘ongepast’ terug te nemen, blijkt ook niets mis te zijn geweest met de ambtelijke advisering. Op grond van het eigen onderzoek adviseerden zijn ambtenaren om ‘eerder aangekondigde maatregelen te heroverwegen’, omdat deze waren genomen ‘zonder goed inzicht in de feiten.’ Ook dit advies getuigt van een goed-ontwikkelde politiek-bestuurlijke sensitiviteit aan de kant van de ambtenaren, en een beoordelingsfout aan de kant van de politicus.
Deze drie voorbeelden wijzen niet zozeer op een gebrek aan politiek-bestuurlijke sensitiviteit bij betrokken ambtenaren, maar eerder op een doorgeschoten politiek-bestuurlijke sensitiviteit: de beeldvorming van daadkracht gaat voor alles en de minister wordt afgeschermd van relevantie informatie als deze niet politiek welgevallig zou kunnen zijn. Zodoende ontstaat een cultuur van totale dienstbaarheid aan het politiek belang, waarbij niet alleen het goede bestuur op het spel wordt gezet, maar ook waarvoor de bewindspersoon uiteindelijk zelf de rekening betaalt. Dubbel verlies dus. Anne-Marie Stordiau, die tot eind 2015 directeur voorlichting was bij VenJ had de volgende rolopvatting: ‘Alles wat goed is voor de minister en het ministerie dient bevorderd, al wat slecht is dient bestreden.’ Dat mag duidelijk en ferm klinken, je moet dan wel in staat zijn de juiste inschatting te maken van wat goed is en wat slecht is. Het bestrijden, verdraaien of in de doofpot stoppen van informatie die een minister onwelgevallig is, kan politiek bijzonder pijnlijk uitwerken, zoveel is wel gebleken.
Politiek-bestuurlijke sensitiviteit is een belangrijk onderdeel van ambtelijk vakmanschap maar kan indien verkeerd begrepen, een fatale uitwerking hebben op de positie van bewindspersonen en een geheel departement. Het is daarom te hopen dat in de leergang leiderschap die de 60 hoogste VenJ-ers krijgen, minstens evenveel wordt gesproken over vakmanschap, integriteit en de wederkerige loyaliteit tussen politici en ambtenaren, als over politiek-bestuurlijke sensitiviteit.
Geef een reactie