Het tussenbericht van de Staatscommissie parlementair stelsel[1] munt uit door rust, degelijkheid en nuance. Toch was de aanleiding voor het instellen van de commissie indertijd vooral ergernis. Ergernis bij met name de VVD over de rol die de Eerste Kamer ten tijde van het kabinet-Rutte II was gaan spelen. In de beleving van – overigens niet alleen – de VVD een (te) politieke rol. Alsof de Eerste Kamer vroeger in haar veel geprezen rol van chambre de réflexion geen politiek forum was.
Wat men bedoelde met (te) politiek – maar niet hardop zei – was dat het voor het zittende kabinet lastig was dat de politieke samenstelling van Eerste en Tweede Kamer steeds minder overeenkwam. Een situatie die in veel andere, vooral federale, democratische stelsels overigens eerder regel dan uitzondering is, en zeker niet als staatsrechtelijk probleem wordt ervaren. Politiek lastig is het inderdaad wel: een meerderheid, vaak op basis van een regeerakkoord, voor een kabinetsvoorstel in de Tweede Kamer is niet langer een garantie voor een vergelijkbare meerderheid in de Eerste Kamer. Dat leidde destijds tot debat over de wenselijkheid van het tweekamerstelsel en tot een motie daarover. De rest is geschiedenis.
‘Het was lastig voor het kabinet dat de politieke samenstelling van de Eerste en Tweede Kamer steeds minder overeenkwam’
In de probleemverkenning van de staatscommissie is weinig van deze voorgeschiedenis terug te vinden. De commissie – pikant detail: onder voorzitterschap van een andere prominente VVD-er, Johan Remkes – inventariseert in alle rust de staat van onze democratie en de rol daarin van het parlementair stelsel. In een rapport van amper 70 pagina’s kan dat niet anders dan beknopt zijn. Problematisch is dat niet. Integendeel. Het is toe te juichen dat de commissie zich baseert op het vele wetenschappelijk onderzoek dat de afgelopen decennia hiernaar al is verricht. De commissie vermijdt daarmee dubbel werk en onnodig (nieuw) onderzoek.
De probleemverkenning biedt een weloverwogen overzicht van de huidige staat van onze parlementaire democratie, de veranderingen en ontwikkelingen in de afgelopen decennia en de sterke en zwakke punten anno 2017. De verkenning resulteert uiteindelijk in een zestal (hoofd)thema’s, waar de commissie in haar verdere werk in 2017/ 2018 nader op in wil gaan. Thema’s als ‘Volksvertegenwoordiging en representatie’, ‘Functieverlies politieke partijen’ en ‘Weerbare democratie’. Onder die labels gaat dan weer een fors aantal concretere vraagpunten schuil. Dat één van die vraagpunten het ‘bestaansrecht van de Eerste Kamer’ is, zal in het licht van de voorgeschiedenis van de commissie weinig verbazing wekken. Opvallender is dat het thema een weinig prominente plaats krijgt. Het lijkt min of meer weggemoffeld onder het zesde en laatste hoofdthema: ‘Tweekamerstelsel, referendum en constitutionele toets’.
De conclusie lijkt me duidelijk. Deze staatscommissie wil de eventuele afschaffing van de Eerste Kamer niet centraal stellen. Ze wil problemen in het functioneren van de parlementaire democratie breder aanpakken dan dat. Dat zal tegelijkertijd de kracht en de zwakte van deze commissie kunnen zijn.
‘De staatscommissie wil eventuele afschaffing van de Eerste Kamer niet centraal stellen’
Kracht, omdat het duidelijk maakt dat dit weliswaar een politiek geïnitieerde commissie is – uiteindelijk een project van beide Kamers – maar dat daarmee nog niet is gezegd dat politieke stokpaardjes van wie dan ook klakkeloos worden overgenomen. De commissie claimt ruimte en onafhankelijkheid en dat is haar goed recht.
De brede aanpak waar de commissie voor opteert, kan tegelijk ook haar zwakte worden. Het signaleren van een fors aantal fundamentele vragen ten aanzien van onze parlementaire democratie – zoals in de probleemverkenning gebeurt – is immers heel wat anders dan het beantwoorden van die vragen, het vinden van eigentijdse oplossingen en het door regering en parlement geïmplementeerd krijgen van die oplossingen. Toegegeven, dat laatste is niet direct de verantwoordelijkheid van een staatscommissie. Maar, het zou toch wel erg jammer zijn, als het vele werk van deze staatscommissie uiteindelijk tot niets leidt. Het zou niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat adviezen van een staatscommissie kopje onder gaan in een politiek moeras. Maar, dat doet niet af aan het feit dat het zonde zou zijn. Temeer omdat ons parlementaire stelsel op zich bevredigend functioneert (zoals de commissie constateert) maar tegelijkertijd best wel het nodige onderhoud en liefst een stevige vernieuwingsimpuls kan gebruiken. Eind volgend jaar weten we of dat gaat lukken.
Footnote
- [1] Staatscommissie parlementair stelsel, Probleemverkenning. Den Haag: oktober 2017.
Geef een reactie