Kunnen we de wereld effectief veranderen? Iedereen komt voor die vraag te staan. Een uitdaging is het uitwonen van de planeet: hoe krijg je het tempo uit de neergang? Nog zo’n uitdaging: kunnen we elkaar een zinvol bestaan bieden, nu de technologische revolutie de arbeid overbodiger maakt?
Wat is nodig voor die effectiviteit? We houden op met het verstoken van aardgas, zeker, maar hoe precies? De regering formuleert een missie, zoals toen Kennedy binnen tien jaar een man op de maan wilde zetten, maar verder zijn we niet. De gemeenten pogen de uitvoering vorm te geven.
Productie kunnen we aan machines en algoritmen over laten, maar is er dan nog voldoende betaalde werkgelegenheid? Indien niet, hoe verdelen we het nationaal inkomen dan? Een universeel basisinkomen kan dan iets betekenen, maar ‘politieke agendabouw’ blokkeert de route naar de politieke arena, dus onderzoek en experimenten, ‘neen, niet nodig’.
Het fascineert mij: zijn we, als westerse democratieën, bij machte om ingrijpende veranderingen in onze samenleving aan te brengen en te sturen? Het autoritaire gemak waarmee de Chinezen hun wereld vormen, maakt onrustig. Wat hindert ons?
Yes Prime Minister
Misschien onze opvattingen over politiek en bureaucratie. Goede satire is leerzamer dan de bespotte realiteit: lees The complete Yes Prime Minister van Jonathan Lynn en Antony Jay. Ook Youtube heeft veel van de tv-bewerking van dit boek, dus kijken kan ook.
In vlijmscherpe dialogen en karikaturen wordt de verhouding tussen politiek en bureaucratie blootgelegd: de onnozele en ijdele minister-president, Jim Hacker, die soms zijn politieke inzicht etaleert, maar vooral zijn secretaris-generaal Humphrey, de diabolische en intelligente bewaker van de status quo. De politicus wijst de ambtenaar op zijn ondergeschikte rol en zegt dat de macht bij hem ligt. Dan zegt Humphrey: ‘Ja, maar alleen binnen het kader van wet en grondwet en de beperkingen van bestuurlijke precedenten, budgettaire haalbaarheid en kabinetsbeleid. Hoe staat het met de collega’s in het kabinet, wat denken zij er van?’ Dit is ambtelijk jargon voor: ‘Neen, gebeurt niet.’
Het boek eindigt met de overwinning van de SG, Humphrey: in de woorden van de minister- president: ‘Plotseling zag ik, met een helderheid die ik niet eerder had genoten, dat hoewel ik nu en dan een beleidsoverwinning kon boeken, of wat hervormingen kon doorvoeren, of me tevreden kon stellen met wat kruimels van de tafel, er nooit of te nimmer iets fundamenteels zou veranderen.’
Het boek is van voor 1990, in de politieke verwijzingen wat verouderd. Maar nog steeds een perfecte zedenschets van de verhouding tussen politiek (onberaden ijdeltuiten) en ambtenarij (intelligente aartsconservatieven).
Het universeel basisinkomen
Als de technologie de arbeidsmarkt ontregelt, kan een basisinkomen zonder voorwaarden dan een oplossing zijn? De voorstanders rekenen als de besten, bepleiten onderzoeken en experimenten, maar de resultaten blijven magertjes. Het parlement heeft gedebatteerd over de voorstellen van de marginale Vrijzinnige Partij over het basisinkomen, maar de steun bleef beperkt: GroenLinks en de Dierenpartij wilden wel, maar de resterende partijen waren lauwtjes. Het CPB analyseerde de verkiezingsprogramma’s van de partijen voor de verkiezingen en concludeerde onder andere dat het arbeidsaanbod zou dalen. Dat was niet echt verrassend.
Voor minister Lodewijk Asscher was de beperkte programmavergelijking, die het CPB standaard uitvoert, voldoende om het basisinkomen, onderzoekvoorstellen en verdere activiteit af te wijzen.
Edward Luce heeft ook moeite met het basisinkomen. Hij is sterk voor het afschaffen van de bureaucratie van de uitkeringen en de miljoenen dagelijkse vernederingen. Maar nadelen zijn ook niet mis volgens hem: een UBI wordt een immense magneet voor migranten en een intensiever afweer tegen die volksverhuizing is risicovol. Zie het prikkeldraad van Orban. Een tweede bezwaar is het doorsnijden van de verbinding tussen inspanning en beloning; mensen willen waardering voor wat zij doen. Is het basisinkomen een breuk met Weber’s protestantse ethiek? Waar zitten de bronnen van zelfrespect precies?
Hoe moet het dan wel? Luce wil de zwaksten in de samenleving beschermen door vrij toegankelijke gezondheidszorg, door een betere regeling van een onstabiele arbeidsmarkt, humane immigratiewetgeving, belasting op het slechte en fiscale vrijstelling voor het goede, strijd tegen de wurggreep van het geld op het wetgevingsproces, drastische vereenvoudiging van wetgeving.
Dat is een aardig programma, maar de trend is andersom. Het tempo van veranderingen op de arbeidsmarkt en die van de regulerende wetgeving is ongelijk. Misschien is het de verandering in het productieproces en de productieverhoudingen, zoals Marx ooit analyseerde. Robert Reich waarschuwt voor de I-everything, die werkloosheid zal brengen.
De wetten zijn nog op banen en fabrieken gericht, terwijl onze fietskoeriers ‘ondernemer’ zijn. De wetgeving wordt niet eenvoudiger, maar juist ingewikkelder. Moeten we weer Marx gaan lezen?
Verandering
Wat is het probleem van verandering? Ik zie als eerste probleem het perfect beschreven ambtelijk conservatisme in Yes, Prime Minister? Waar komt dat vandaan? Toen ik nog rondliep in de Haagse departementsgebouwen, wilde ik altijd in de airconditioning kijken om te zien welke chemicaliën ons werden toegediend.
Een bepalend stofje lijkt me de geschiedenis van de twintigste eeuw. Het is de geschiedenis van twee verwoestende oorlogen, strijd om koloniale imperia, een confrontatie van utopische denkbeelden over de beste samenleving in de Koude Oorlog. Welke gevolgen had dat voor onze kijk op de wereld?
In 1945 publiceerde Karl Popper de Open Samenleving en zijn vijanden en zijn keuze tegen holistic social engineering. Je kon maar beter bescheiden en voorzichtig zijn. Er bestaan geen waarheden, alleen Vermutungen, conjectures, voorlopige kennis. Die kennis is geldig tot zijn weerlegging. (refutations) Zijn verhaal leunt op zijn kennistheorie en zijn verwerking van de twintigste eeuw als politieke waarnemer. In de sociologie is een soortgelijke beweging te zien: Talcott Parsons was de bouwer van alomvattende theorieën, maar Robert Merton vond beperkte theoretische inzichten mooi genoeg.
In 1989 zakte het Europese communisme als laatste totalitaire staatsvorm in elkaar. Het was een revolutie met het gerucht van rinkelende sleutelbossen, het geluid dat Vaclav Havel tot het presidentschap van zijn land bracht.
Popper en Havel hebben elkaar ontmoet. Het moet ergens in het begin van de jaren negentig zijn geweest, kort voor Popper’s overlijden. Havel verhaalt over zijn ontmoeting met de ‘wijze oude man’ in een speech in Wellington, New Zealand, 31 maart 1995. Zijn biografen vermelden de ontmoeting niet. (John Keane, M. Zantovsky)
De mannen moeten elkaar gemogen hebben. Karl Popper heeft zijn leven gevochten tegen de utopistische zelfoverschatting van totalitaire regimes en heeft altijd gepleit voor geleidelijke verbetering en optimisme, acceptatie van de plicht om te blijven prutsen. Vaclav Havel is misschien bij uitstek zijn erfgenaam, strijder voor milde politie en democratie, een twijfelende democraat na de onderdrukking van het communisme en de verstarring na de Praagse lente.
Holisme
Havel schrijft hardop denkend; dat is innemend. Een vriend werpt tegen dat de wereld iets holistisch is, dus waarom zou je tegen holistische benaderingen zijn? Ja, zegt Havel, ‘the world, the universe, – Being itself – is a deeply mysterious phenomenon, held together by billions of mysterious interconnections. Seeking to improve it, people should proceed with the utmost caution and sensitivity, step by step, always paying attention to what each change actually brings about.’
Hier spreekt de bedachtzame topambtenaar, lijkt het. Systematisch en planmatig beleid is eigenlijk onmogelijk omdat ons inzicht faalt. Trial and error is het beste dat we kunnen. De werkelijkheid van de beleidsontwikkeling gaat alleen aanzienlijk minder subtiel, want de ijdele politici moeten hun achterban kunnen bedienen. Daarom is zwak of zelfs overbodig en contraproductief beleid niet zeldzaam.
Maar in beginsel is dit de houding, die bij elke interventie van het openbaar bestuur passend is. Het werd geen grootste bestuurlijke carrière voor Havel; zijn tegenstander Vaclav Klaus was veel praktischer en minder intellectueel dan de twijfelende toneelschrijver.
Rol van intellectuelen
Dan voegt Havel een overweging toe over de rol van intellectuelen. Je hebt ze in soorten. Havel wil maximale weerstand tegen de utopistische intellectueel. Zij hebben een wereldbeeld en een missie om dat beeld te realiseren. Hun Sirenenzang is verleidelijk maar gevaarlijk.
Er zijn ook andere intellectuelen, die zich bewust zijn van de banden die alles in deze wereld met elkaar verbinden, die de wereld benaderen met een nederige houding, maar ook met een verhoogd gevoel van verantwoordelijkheid voor resultaten.
Dat zijn twee verschillende soorten. Horen intellectuelen alleen thuis op de plekken waar we ze doorgaans aantreffen? In universiteiten, in de media, achter hun schrijftafel? Havel gelooft dat de politiek rijker en beter af zou zijn met een actievere rol van het tweede type intellectueel.
De vraag is hoe je dat type intellectueel actief zou kunnen krijgen in de politiek, hoe je nieuwe verbindingen in de partijpolitieke verhoudingen zou kunnen krijgen. In de VS verloor de presidentskandidaat Hillary Clinton met het beste CV, de grootste ervaring en kwaliteit van de slechtst denkbare kandidaat Donald Trump, die een slechte campagne voerde, zich met criminele scharrelaars omringde. Een man ook, die bij herhaling een moron wordt genoemd, een man zonder inzicht in wat hij moet doen, wat openbaar bestuur eigenlijk is.
De Republikeinen echter, begrepen iets beter dan de Democraten: de kiezers wilden een buitenstaander, een vijand van het systeem, geen insider en bureaucraat. Als de Democraten de aanhang van Sanders niet aan boord krijgen, lijkt een tweede termijn voor Trump mogelijk. Waar gaat het jonge intellect dan naar toe?
Nog een blokkade
Zijn we tot meer in staat dan gemorrel aan het bestaande? ‘De kunst van het doormodderen’ noemde de politicoloog Lindblom dat.
Een blokkade is de historische gewortelde neiging tot incrementele aanpassing. Aan utopistische idealisten heeft het beleid makende systeem een hekel. Die hekel is gegroeid na de wereldoorlogen en de verschansingen van de Koude Oorlog. En ook in de succesvolle praktijk: kleine aanpassingen hebben een mooie wereld geschapen, met prima posities op allerlei lijstjes voor de Scandinavische landen en Nederland.
De tweede blokkade is de weerzin waarop radicale voorstellen in de politiek worden ontvangen en beoordeeld. Het politieke systeem moet weinig hebben van de ideologische bevlogenheid van de utopistische intellectueel, die een samenhangend plan wil doorvoeren. Ook hier is de praktijk belangrijk: in meer partijen coalities moeten voorzichtige veranderingen en morsige compromissen nu eenmaal. En het ritme van de verkiezingen, om de vier jaar, bepaalt de visie (nogal korte termijn) en het opportunistisch handelen.
De discussie over het basisinkomen lijkt te worden gefnuikt door het oordelen over voorstanders en tegenstanders. De voorstanders lijken te worden gezien als Havel’s eerste vorm van intellectueel: ‘als we een basisinkomen hebben is de heilsstaat nabij’. Van die vorm van utopisme waren we toch genezen?
Zo is er een verstarring geslopen in ons politieke debat. Het aardgasprobleem wordt als missie gedefinieerd, maar omdat het daarbij lijkt te blijven, weet iedereen al dat het niet zo’n vaart zal lopen. Lees Elsevier. Daarmee loopt de inspiratie weg uit een immense veranderingsopdracht.
Een discussie over de organisatie van arbeid en inkomen kan niet worden gevoerd, omdat de utopisten van het basisinkomen worden gevreesd. Als je een basisinkomen hebt ingevoerd, kun je dan ooit nog terug, als het niet goed werkt?
Dat is wel een terechte vraag: denk bijvoorbeeld aan de magneetwerking die het basisinkomen op de minder bevoorrechte wereldburgers zal hebben. Maar wachten op de juiste mutatie, zoals in de evolutietheorie, gaat ook niet. Daarvoor ontbreekt ons eenvoudig de tijd.
We zullen problemen kleiner moeten maken, over die kleinere problemen moeten besluiten en hun oplossingen in samenhang en dapperheid moeten realiseren. Dat is geen kleine opdracht voor een politiek systeem dat velen obsoleet vinden. Daar moet ook iets mee: minder denken over de korte termijn, minder denken over de problemen van het ambachtelijk openbaar bestuur, want daarvoor zijn de Humphrey’s van de bureaucratie.
Ooit wilde D’66 het politieke bestel laten ‘ontploffen’. Dat is geen succes geworden. Hans van Mierlo is altijd een ‘intellectuele buitenstaander’ gebleven. Dat is geen positief oordeel, want intellectuelen horen niet in de politiek, zegt men. Ik lees nu dat Havel meende van wel.
Hoe je dat precies organiseert, vertelde hij er niet bij. Maar daarom is het idee nog geen onzin. Iedereen die actief is in een politieke partij, weet dat daar veel aan te verbeteren valt. Ik denk dat onze democratie dat moet kunnen. De opdracht: kunnen we van onze politieke partijen wat minder een baantjescarrousel maken, wat minder een club van kortetermijnopportunisme, wat meer een organisatie, die mensen betrekt in denkprocessen over de samenleving?
Optimisme is een morele plicht, zegt Popper. Koesteren van het algemeen belang ook, voegt Robert Reich daar aan toe.
Geef een reactie