Het is al weer enige tijd geleden dat Arwin van Buuren zijn oratie hield als hoogleraar bestuurskunde aan de Erasmus Universiteit[1]. Toch is het de moeite waard er hier nog aandacht aan te besteden. ‘Echte’ bestuurskunde kent immers geen houdbaarheidsdatum. Bovendien verscheen recenter – in opdracht van de gemeente Rotterdam – een essay waarin Van Buuren zijn ideeën nader concretiseert[2].
Van Buurens werk past naadloos binnen twee actuele trends. Enerzijds een trend binnen Nederlandse universiteiten om meer aandacht te gaan schenken en meer waardering te geven (ook in personeelsbeoordelingen) aan de maatschappelijke toepasbaarheid van wetenschappelijke kennis. Deze zogeheten ‘valorisatie’ is een welkome correctie op een al te eenzijdige nadruk, de afgelopen jaren, op internationaal publiceren in tijdschriften die uitsluitend (misschien) door vakgenoten gelezen worden. In deze publicaties blijkt overduidelijk dat valorisatie meer is dan een modegril binnen de universiteiten. De maatschappelijke relevantie is evident.
‘Soms worden burgers gezien als een welkome bron voor innovatie, verandering en initiatief’
Anderzijds dringt in wetenschap en praktijk meer en meer het besef door hoezeer overheden afhankelijk zijn van het handelen van hun burgers. Burgers worden steeds minder gezien als beperkt rationele lastposten, die het zorgvuldig vormgegeven overheidsbeleid frustreren. Burgers en hun organisaties worden nu juist gezien als nuttige zo niet onmisbare samenwerkingspartners. En soms worden ze zelfs gezien als een welkome bron voor innovatie, verandering en initiatief.
Ongelijkheid
Precies dat punt – welkome initiatieven van burgers – vormt het vertrekpunt voor Van Buurens ‘uitnodigend besturen’. Hoe kunnen overheden burgers stimuleren – uitnodigen – met initiatieven te komen en hoe kunnen ze – een even belangrijke vraag – die initiatieven in goede banen leiden? Interessante vragen in een tijd waarin het beperkte sturend en probleemoplossend vermogen van de overheid steeds pijnlijker duidelijk wordt. En, tegelijkertijd, mondige en zelfredzame burgers meer en meer hun plek in het beleid opeisen. Dat is overigens meteen een van de problemen die uitnodigend(er) besturen moet proberen op te lossen. Lang niet alle burgers zijn immers (even) zelfredzaam. Dus moet voorkomen worden dat uitnodigend besturen tot nieuwe vormen van ongelijkheid leidt tussen burgers die wel en burgers die niet in staat zijn initiatief te nemen en hun wensen te realiseren.
Ongelijkheid is niet het enige risico. Juist daarom werkt Van Buuren zijn benadering zorgvuldig en in detail uit. Hij gaat in op de (vele) manieren waarop overheden burgers kunnen stimuleren en uitnodigen. Tegelijkertijd laat hij zien dat uitnodigend besturen ook nieuwe eisen stelt – terughoudendheid, risico’s durven nemen, ruimte bieden voor experiment – aan het optreden van ambtenaren, bestuurders en politici. Overheden gaan een andere rol spelen. Maar, stelt hij, ze worden zeker niet onbelangrijk. Gebruik maken van de kracht van burgers en maatschappelijke organisaties is alleen zinvol binnen duidelijke, door overheden gestelde, kaders. Tot die kaders behoren natuurlijk altijd beperkte financiën. Maar zeker zo belangrijk zijn klassieke rechtsstatelijke kaders. Duidelijkheid over die kaders, liefst in een vroeg stadium, kan veel frustraties en teleurstellingen achteraf voorkomen.
Krachtiger draagvlak
Uitnodigend bestuur kan ver gaan; veel verder dan traditionele vormen van inspraak of medezeggenschap. Burgers nemen overheidstaken geheel of gedeeltelijk voor hun rekening; bijvoorbeeld op het terrein van onderhoud van de buitenruimte of het openbaar groen. Burgercoöperaties spelen nu al een belangrijke rol bij de energietransitie op lokaal niveau. Aanwezig maatschappelijk kapitaal wordt optimaal benut door burgerinitiatieven uit te lokken, aan te moedigen en te ondersteunen.
‘Uitnodigend besturen is geen wondermiddel’
Toch is uitnodigend besturen geen wondermiddel. Die bestaan niet binnen het openbaar bestuur in een complexe samenleving als de onze. En ik verwacht, eerlijk gezegd, ook niet dat de bestuurskunde dergelijke panacees zal gaan ontdekken of ontwikkelen. Maar het werk van Van Buuren laat zien dat we vanuit de bestuurskunde wel degelijk kunnen bijdragen aan een beter functioneren van het openbaar bestuur. In dit geval door overheden, bij het oplossen van problemen, beter gebruik te laten maken van breed beschikbaar maatschappelijk kapitaal.
Uitnodigend besturen kan (hopelijk) leiden tot een krachtiger draagvlak voor beleid en maatschappelijke actie. Maar het gaat zeker niet vanzelf. Het vergt een goed doordachte aanpak van overheden, die Van Buuren de komende jaren verder hoopt uit te werken. In dat verband houdt hij – met name in zijn oratie – een krachtig pleidooi voor een ontwerpgerichte bestuurskunde. De ontwerpgerichte benadering biedt meer ruimte voor trial and error, voor proberen, fouten maken en daar van leren. Vooral in complexe situaties – waarin we de gevolgen van acties maar beperkt kunnen overzien – lijkt het een aantrekkelijke aanpak.
Practioners die worstelen met inspraak en medezeggenschap van ‘hun’ burgers of met verzet van die burgers tegen toch zo zorgvuldig vormgegeven beleid – en dat zijn er veel, vrees ik – kunnen uit deze publicaties troost en vooral inspiratie putten. Misschien is het geen toeval dat de auteur naast zijn wetenschappelijk werk ook politiek actief is, als gemeenteraadslid in Capelle aan den IJssel. Het draagt, denk ik, wezenlijk bij aan zijn gevoeligheid voor de problemen van alledag in de wereld van bestuur en beleid. Valorisatie op zijn best dus.
Literatuur
- [1] Prof.dr. M.W. van Buuren, Vormgeven aan uitnodigend bestuur. Pleidooi voor een ontwerpgerichte bestuurskunde. Erasmus Universiteit Rotterdam, juni 2017. ISBN 978-90-75289-23-7. 72 pagina’s.
- [2] Arwin van Buuren, Uitnodigend besturen. Het organiseren van ruimte voor initiatief. Erasmus University Rotterdam: oktober 2018. ISBN 978-90-75289-26-8. 43 pagina’s.
Geef een reactie