Nederland doet het goed als het om burgervertrouwen gaat. Maar dat is voor de overheid geen reden om op haar lauweren te rusten. Er zijn verbeteringen mogelijk, bijvoorbeeld in de responsiviteit van de overheid en de kwaliteit van het onderwijs, de gezondheidszorg en het juridische systeem. Dat blijkt uit Government at a Glance, een jaarlijkse rapportage waarin de Organisatie van Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) de prestaties van landen met elkaar vergelijkt.
In Government at a Glance 2019 stelt de OESO – niet verwonderlijk – dat burgervertrouwen essentieel is voor de implementatie en navolging van (financieel) beleid. Helaas blijkt dat het gemiddelde burgervertrouwen in OESO-landen slechts op 45 procent ligt. De onderzoekers van Government at a Glance nuanceren dat beeld door een onderscheid te maken tussen lidstaten die goed zijn opgewassen tegen economische crises en lidstaten die dat niet zijn. Bij die laatste groep is het vertrouwen van inwoners aanzienlijk lager dan bij de eerste.
Vijf factoren
Welke factoren beïnvloeden burgervertrouwen? Government at a Glance noemt er vijf: de responsiviteit van de overheid, de (her)verdeling van inkomens en vermogen, procedurele rechtvaardigheid, de efficiëntie van de overheid en de kosteneffectiviteit van de overheid.
- Als eerste: de responsiviteit van overheid. Volgens de onderzoekers neemt het vertrouwen van inwoners toe, naarmate een overheid er beter in slaagt om hen ‘mensgericht’ te benaderen. Zo’n benadering zorgt er bijvoorbeeld voor dat inwoners zich mede-eigenaar van beleid voelen. Uit het onderzoek blijkt helaas dat er in dat opzicht veel te verbeteren valt voor de OESO-landen. Gemiddeld heeft slechts 37 procent van de inwoners het gevoel invloed te hebben op beleid (OECD, 2019: p.160).
- Ten tweede: (her)verdeling van inkomen. Het zal niemand verrassen: hogere inkomensongelijkheid heeft volgens de onderzoekers een negatief effect op burgervertrouwen. Wanneer een overheid sociale onrust en wantrouwen bij inwoners wil voorkomen, zijn gelijke kansen en een minimum inkomen essentieel. De grootste inkomenskwetsbaarheid bevindt zich overigens in de landen Letland en Griekenland (OECD, 2019: p.163).
- Ten derde: procedurele rechtvaardigheid. Wanneer alle wetgeving, procedures, principes en regelgeving van gelijke toepassing is op alle individuen en organisaties, waaronder dus ook de overheid zelf, neemt het vertrouwen van burgers. Enkele landen waar nog veel ruimte voor verbetering is, zijn Turkije, China en Rusland (OECD, 2019: p.165).
- Ten vierde: de efficiëntie van de overheid, met name als het gaat om zorg (de grootste uitgavenpost) en het belastingstelsel (de grootste bron van inkomsten). Om het geld van de belastingbetaler voorzichtig te besteden en als criteria voor het kiezen tussen vele concurrerende prioriteiten, staat de overheid constant onder druk om efficiëntiewinsten te behalen. Efficiëntie leidt immers tot kostenbesparing en de mogelijkheid om het bespaarde geld elders te investeren en zo burgers op meerdere fronten tevreden te stellen. Volgens Government at a Glance zijn de overheden in OESO-landen in beperkte mate efficiënter is geworden. Opvallend in de zorg zijn Zuid-Korea en Nederland. Zuid-Korea is als enige minder efficiënt geworden. Nederland heeft daarentegen de grootste verandering van alle lidstaten doorgemaakt: het is van extreem inefficiënt naar een van de efficiëntste landen gegaan (OECD, 2019: p.167).
- Als laatste: de kosteneffectiviteit van de overheid. In tegenstelling tot efficiëntie gaat het hier om het behalen van het beste eindresultaat (outcome). Inwoners verwachten dat hun middelen daartoe zo effectief mogelijk worden ingezet. De onderzoekers van Government at a Glance hebben met name gekeken naar de effectiviteit van landen in hun uitgaven aan zorg en onderwijs. Uit de resultaten van de zorgsector blijkt dat het merendeel van de OESO-landen tussen de 3000-6000 dollar gemiddeld per persoon uitgeeft, waarbij de levensverwachting 81 jaar is. Opvallend in deze statistieken zijn de Verenigde Staten (VS). Dit land kent hoge gemiddelde kosten (10.000 dollar) in combinatie met een beperkte levensverwachting (78 jaar). Deze grote afwijking van het gemiddelde heeft echter weinig effect op het burgervertrouwen en is te wijten aan de erg gefragmenteerde gezondheidszorg in de VS, waarin weinig publieke middelen toegekend worden aan zorg en basisbehoeften die gedragsgerelateerde oorzaken hebben, zoals obesitas, roken en verkeersongelukken.
In het onderwijs is daarnaast gekeken naar het gemiddelde netto rendement van mannen en vrouwen. Zo blijkt dat een hoger rendement een positieve invloed heeft op het burgervertrouwen. Het gemiddelde rendement voor mannen uit de OESO-landen bedraagt dit 148.200 dollar en voor vrouwen 77.300 dollar. De top 3 van landen met het hoogste rendement zijn respectievelijk Luxemburg, Nederland en België.
Burgertevredenheid
In aanvulling op bovengenoemde vijf factoren heeft ook burgertevredenheid met publieke dienstverleningen invloed op het vertrouwen in de overheid. Met behulp van een zogenoemde Serving Citizen Scorecard hebben de onderzoekers van Government at a Glance de toegankelijkheid, responsiviteit en de kwaliteit van de publieke diensten in kaart gebracht. Daaruit blijkt dat de inwoners van de lidstaten gemiddeld voor 70 procent tevreden zijn met de diensten van de zorg, 66 procent met de diensten van het onderwijs en 56 procent met de diensten van het juridische systeem.
‘Nederland doet het goed als het gaat om burgervertrouwen en -tevredenheid’
Wel zijn er verschillen tussen bevolkingsgroepen. Zo liggen de onvervulde zorgbehoeften van personen uit lage inkomensklassen 3,2 procentpunt hoger dan die van mensen uit hogere inkomensklassen.
Nederland
Vanuit een internationaal perspectief doet Nederland het goed. De gecombineerde resultaten uit het OESO-rapport tonen aan dat 67 procent van de burgers vertrouwen heeft in de overheid. Dat is ruim 20 procent boven het gemiddelde. Ook met betrekking tot de tevredenheid scoort Nederland in verhouding tot de andere OESO-landen goed (80 procent ten opzichte van het gemiddelde van 63 procent). De meeste scores van Nederland bevinden zich tussen die van de ‘besten’. Dat wil zeggen dat Nederland op basis van deze resultaten weinig problemen zal ondervinden met het doorvoeren van hervormingsbeleid. Dit is niet verrassend, gezien onze economische status. Als een van de weinige landen kent Nederland een stabiele economische groei, met slechts een beperkte, gecontroleerde staatsschuld.
Hoewel Nederland ten opzichte van de andere landen goed scoort, geven de resultaten ook waardevolle input voor mogelijke verbeteringen. Nederland zal immers altijd moeten proberen te verbeteren om het burgervertrouwen te laten doen toenemen. Dit is ze verplicht naar haar burgers toe. Hieronder worden enkele voorbeelden genoemd.
- Ten eerste: de ongelijke verdeling van vermogens in Nederland. De rijkste 10 procent heeft bijna 70 procent van het totale vermogen in handen. Alleen de VS kent een hoger percentage.
- En ten tweede: de mate van responsiviteit van de Nederlandse overheid. Hoewel Nederland op dit punt bovengemiddeld scoort – 50 procent ten opzichte van het gemiddelde van 37 procent – heeft momenteel slechts de helft van de bevolking het idee dat haar stem daadwerkelijk wordt gehoord. Een overheid die in dienst is van haar burger zou door een veel hoger percentage vertegenwoordigd moeten worden.
Hetzelfde geldt voor de tevredenheid van de Nederlands burgers. Ondanks de relatief hoge score ten opzichte van de andere OESO-landen, zijn er punten waarop Nederland zich kan verbeteren. Zo kent de Nederlandse gezondheidszorg, ondanks haar hoge mate van efficiëntie, bovengemiddeld veel sterfgevallen aan borstkanker en scoort ze daarnaast (slechts) gemiddeld op het aantal sterfgevallen door een beroerte. Deze getallen moeten worden teruggedrongen tot ‘onder gemiddeld’.
Ook de scores van tevredenheid met het juridische systeem kennen een opmerkelijk resultaat. De ‘Serving Citizen Scorecard laat zien dat Nederlanders snel bereid zijn om geweld in te zetten om persoonlijke conflicten op te lossen. Met een achttiende plaats op de OESO-ranglijst is er duidelijk nog ruimte voor verbetering op dit onderdeel.
En als laatste het onderwijs. Hoewel inwoners relatief erg tevreden zijn over het Nederlandse onderwijs (84 procent), kent ook deze sector problemen. Zo wordt momenteel door de overheid een hoge eigen bijdrage verwacht van ouders en studenten en zijn er plaatsingsproblemen in het middelbare onderwijs. Daarnaast vallen, hoewel niet gepresenteerd in dit onderzoek, ook de prestaties van leerlingen in Nederland de laatste jaren tegen. Uit het Programme for International Student Assessment 2019 (PISA) van de OESO blijkt dat Nederlandse scholieren achteruit zijn zijn in begrijpend lezen, wiskunde en natuurwetenschappen. Het onderzoek van IPSE studies genaamd Productiviteit van de overheid toont eenzelfde negatieve ontwikkelingen. In de jaren van 2001 tot 2016 is een afname te zien in de prestaties van leerlingen uit het primaire en vooral het tertiaire onderwijs.
Bronvermelding:
- IPSE (2019). ‘Productiviteit van de overheid. https://www.ipsestudies.nl/wp-content/uploads/2019/10/IPSE1801-3_Productiviteit-overheid.pdf
- OECD (2019). ‘Government at a Glance 2019’ https://www.oecd.org/gov/government-at-a-glance-22214399.htm
- OECD (2019). ‘Programme for International Student Assessment 2019’ https://www.oecd.org/pisa/Combined_Executive_Summaries_PISA_2018.pdf
Hadewych van Kempen
strategisch kennisadviseur zegt
Ik ben verrast door het onderscheid dat wordt gemaakt tussen efficiency en kosteneffectiviteit. Volgens mij zijn dat synoniemen voor doelmatigheid: zoveel mogelijk effecten (doelen) bereiken tegen zo min mogelijk kosten. Dat gaat altijd twee kanten op: iets wordt doelmatiger als je voor hetzelfde geld méér effect bereikt, maar ook als je eenzelfde effect op een goedkopere manier bereikt.
Overigens pleit ik er voor om onder ‘kosten’ ook niet-financiële lasten te verstaan, en ook de kosten die buiten de overheid neerslaan. Dan wordt ook maatschappelijke steun bijvoorbeeld een resource, dus als je steun verspeelt dan wordt je beleid ondoelmatiger.
Doelen en effecten zien altijd op ‘outcome’. Output kan nooit in zichzelf een doel vormen lijkt me.