De vergrijzing in Nederland hadden we kunnen zien aankomen, maar toch zijn we er niet voldoende op voorbereid. Overheden en marktpartijen zijn hier beide debet aan. De commissie Bos, die onderzoek heeft gedaan naar de toekomst van de zorg voor thuiswonende ouderen, maakt een goede analyse, maar laat na handvatten te bieden om over te gaan tot implementatie.
Het is lastig voorspellingen te doen, zeker in een complexe samenleving als de onze. Beleidsmakers hebben last van de onvoorspelbaarheid van veel ontwikkelingen. Veel ontwikkelingen verschillen sterk van elkaar in de mate van (on)voorspelbaarheid.
Demografische ontwikkelingen, zeker aan de bovenkant van de bevolkingspiramide, behoren echter tot de relatief goed voorspelbare trends. Daar betreft het immers mensen ‘die er al zijn’; mensen die vanzelf ouder worden, ook al staat niet bij voorbaat precies vast hoe oud ze gemiddeld zullen worden. Vergrijzing kan dus, denk je, niet echt als een verrassing komen. De naoorlogse geboortegolf – de generatie die nu vaak enigszins denigrerend wordt aangeduid als ‘boomers’ – komt er immers al een jaar of zeventig aan.
Ingehaald door vergrijzing
Wie het advies leest van de commissie Bos (de commissie Toekomst zorg thuiswonende ouderen) krijgt wel degelijk het idee dat beleidsmakers – maar overigens ook de markt – op veel terreinen ‘ingehaald’ zijn door de snelle en drastische vergrijzing van de bevolking. Neem bijvoorbeeld de woningbouw. Beschikbaarheid van passende huisvesting voor langer zelfstandig wonende ouderen lijkt eerder uitzondering dan regel. Of kijk naar het sluiten van de verzorgingshuizen. Op zich een maatregel waar veel voor te zeggen is in termen van zelfstandigheid en zelfredzaamheid van mondige en vitale ouderen. Maar voorzieningen en menskracht, op buurt- en wijkniveau, om iets minder mondige en zelfstandige ouderen toch langer thuis te laten wonen, schieten dramatisch tekort. Ondanks hoge drempels zijn er toch ook te weinig plekken in verpleeghuizen. Er werken te weinig mensen in de (ouderen)zorg. Het stelsel van ouderenzorg is zo ingewikkeld dat zelfs redelijk hoogopgeleide ouderen vaak hopeloos de weg kwijtraken, als ze er een beroep op moeten doen. Ook voor hen schiet begeleiding soms tekort.
‘Voor de ouderen die zich niet meer zelf kunnen redden doen zich ernstige tekorten en knelpunten voor’
De probleemanalyse van de commissie Bos is uiterst kritisch. Maar er zijn natuurlijk ook lichtpuntjes. Mensen worden ouder, ze zijn langer gezond en vitaal, ze kunnen langer zelfstandig wonen en veel ouderen kunnen zichzelf tot op hoge leeftijd zelf redden. Maar juist daar tekent zich meer en meer een scherpe tweedeling af tussen ouderen die dat inderdaad kunnen en ouderen die dat niet (meer) kunnen. Het is met name de laatste groep die een beroep moet kunnen doen op zorg en ondersteuning door overheid en ziektekostenverzekeraars. Dat zich voor hen ernstige – om niet te zeggen beschamende – tekorten en knelpunten voordoen, daarover laat de commissie weinig twijfel bestaan.
Maar de urgente problemen die zich nu op het terrein van de ouderenzorg voordoen, zijn overigens niet alleen het gevolg van slecht opletten en onvoldoende anticiperen. Drastische bezuinigingen op (rijks)overheidstaken de afgelopen jaren – sluiting van verzorgingshuizen, decentralisatie van taken naar gemeenten – spelen ook een belangrijke rol. Een cynicus zou kunnen stellen dat voorzitter Bos nu adviseert om ten minste een deel van de bezuinigingen, die hij als minister doorvoerde, terug te draaien. Soms werkt overheidsbeleid zo. Overigens is het zeker niet alleen de overheid die gefaald heeft. Ook marktpartijen – ontwikkelaars, investeerders, bouwers – zijn ernstig tekort geschoten. Bouwen voor ouderen heeft voor niemand prioriteit gehad en die achterstand zal zeker niet op korte termijn ingelopen kunnen worden.
Digitalisering en implementatie
De commissie doet een groot aantal aanbevelingen aan de vele publieke en private organisaties die allemaal, in uiteenlopende en soms conflicterende rollen, bij de ouderenzorg betrokken zijn. Het zou te ver voeren daar hier uitvoerig bij stil te staan. Daarom plaats ik hier slechts twee kanttekeningen bij het onderzoek.
‘Het grote vertrouwen van de commissie in digitalisering doet bijna naïef aan’
Allereerst valt op dat de commissie sterk inzet op de kansen en mogelijkheden die verdere digitalisering biedt. Dat is deels terecht en deels absoluut niet. Natuurlijk zal voortgaande digitalisering veel ouderen kunnen helpen om zelfstandig te blijven wonen en contact met hun netwerken te onderhouden, ook als ze wat minder mobiel worden. Toch doet het grote vertrouwen van de commissie in de heilzame effecten van ict bijna naïef aan, om twee redenen. Enerzijds omdat juist de doelgroep van de meer intensieve ouderenzorg – weinig zelfredzame, hoogbejaarde, laagopgeleide of allochtone ouderen – weinig digitaal vaardig is en dat ook zal blijven. De commissie erkent wel dat deze groep er is, maar verbindt daar weinig consequenties aan. Anderzijds is er het feit dat op veel andere terreinen van overheidsbemoeienis van hooggespannen verwachtingen en ambities inzake ict bitter weinig terecht is gekomen. Dat zou toch ook hier een waarschuwing moeten zijn.
Een tweede, meer algemene kanttekening bij de adviezen betreft niet ‘wat’ er moet gebeuren maar het ‘hoe’. Met uitzondering van voorgestelde wetswijzigingen is de commissie weinig concreet over dat ‘hoe’. Anders gezegd: de commissie doet veel aanbevelingen, geeft ook aan wie wat met de aanbevelingen moet doen maar gaat niet in op de vraag hoe dat moet. Een duidelijke invoerings- of implementatiestrategie is ver te zoeken. Dat is teleurstellend. Velen zullen de analyses en de aanbevelingen van de commissie onderschrijven, maar juist zij hebben sturing nodig bij de vraag hoe die aanbevelingen te realiseren.
Hoe zorgen we voor een minder complex stelsel, voor betere informatie-uitwisseling, voor gemeenten die hun nieuwe verantwoordelijkheden (nog) beter oppakken, voor snellere (verpleeghuis)indicaties, voor betere tussenvoorzieningen (voor ouderen die nu ten onrechte in ziekenhuisbedden liggen), voor minder bureaucratie ten koste van zorg, et cetera. Niemand zal bestrijden dat dat moet gebeuren en dat het nu niet of onvoldoende gebeurt. De crux is dus: hoe gaan we dat nu dan wel tot stand brengen?
Deltaplan Ouderenzorg
De tijd dringt. De generatie van de geboortegolf is nu nog relatief jong bejaard en relatief zelfredzaam. Maar, vooruitkijkend komen er grote problemen op ons af: veel meer hoogbejaarden, veel meer ouderen met (gezondheids-)problemen, veel meer ouderen die veel zorg en begeleiding nodig zullen hebben om zo lang mogelijk zelfstandig te kunnen wonen. Deze urgentie vraagt om een doortastende invoeringsstrategie. ‘Polderen’ is daarvoor maar beperkt geschikt. Hoogstens voor een eerste fase, waarin (voor korte tijd) geprobeerd kan worden overeenstemming met iedereen te krijgen over hoogstnoodzakelijke veranderingen. Waar dat niet of niet volledig lukt, zal de rijksoverheid voldoende doorzettingsmacht moeten krijgen om op korte termijn drastische veranderingen door te voeren. Op andere terreinen is dat de afgelopen jaren met succes gedaan: kijk bijvoorbeeld naar de Crisis- en Herstelwet of het Deltaplan grote rivieren. Jammer dus dat de commissie Bos – in haar op zich nuttige rapport – niet voor een Deltaplan Ouderenzorg heeft gepleit. De problemen zijn er dringend genoeg voor.
Tenslotte lijkt het – ook hier – onvermijdelijk dat er geld bij moet. De bezuinigingen van de afgelopen decennia, met een uitgeklede publieke sector als gevolg, vallen niet te rijmen met de zorgzame overheid die we in de nabije toekomst hard nodig zullen hebben.
Geef een reactie