De ambtelijke dienst is wel eens aangeduid als de vierde macht. Meestal wordt daarmee gedoeld op wat je zou kunnen noemen het – ongewenste – eigenmachtig optreden van de ambtelijke dienst. Na de ervaringen met de Toeslagenaffaire klinkt juist de kritiek dat de ambtelijke dienst te weinig eigen verantwoordelijkheid heeft getoond. Hoe zit dat? Kun je ambtenaren meer verantwoordelijkheid geven zonder dat het eigenmachtig optreden wordt?
In dit stuk zal ik eerst ingaan op wat er nu eigenlijk mis is gegaan in de rolvoering van de ambtelijke dienst en welke problemen dat met zich meebrengt. Twee ontwikkelingen worden besproken: de nadruk op de bedrijfsmatige overheid met de burger als klant, en de politisering van de ambtelijke dienst. Deze dateren van ver vóór de Toeslagenaffaire maar hebben mede de context geschapen waarbinnen dit drama zich heeft kunnen voltrekken. Na een schets van die ontwikkelingen en de gevolgen ervan schets ik een perspectief op de ambtelijke professie: wel eigen verantwoordelijkheid, maar geen eigenmachtig optreden.
Doe toch ‘normaal’?
De ambtelijke dienst is decennialang op het verkeerde been gezet doordat er onvoldoende aandacht was voor het publieke karakter van het ambtelijk werk. Vanaf de jaren ‘90 van de vorige eeuw is steeds meer de nadruk gelegd op de burger als klant, op de bedrijfsmatige overheid als een ‘normale’ producent van diensten, en op de ambtenaar als een gewone werknemer. Ook dan gaat er nog veel goed, maar voor kwetsbare belangen en kwetsbare burgers gaat er dan veel mis.
‘Niet het belang van de overheid staat voorop, maar het publiek belang’
Want in een rechtsstaat is de burger geen klant. En de overheid heeft – binnen de wettelijke kaders – een leveringsplicht en mag – anders dan een particulier bedrijf – de lastige klanten niet weigeren. De burger is voor de toeslag, subsidie of uitkering op de overheid aangewezen en kan niet naar een concurrent. In de rechtsstaat heeft de overheid een dienende functie. Niet het belang van de overheid zelf en haar organisaties staat er voorop, maar het publiek belang. Die rechtsstatelijke context betekent dat voor de ambtenaar andere standaarden gelden dan voor een werknemer in de particuliere sector. Maar dat besef leek gestaag te eroderen.
Normalisatie
In 2010 werd het initiatief genomen om de rechtspositie van ambtenaren te ‘normaliseren’, dat wil zeggen gelijk te trekken met die in de particuliere sector. Deze juridisch zeer ingewikkelde en bewerkelijke operatie werd pas onlangs, per 1-1-2020, voltooid met de aanvaarding van de normalisatiewet. Of de rechtsbescherming van ambtenaren daardoor ook in de praktijk veel verslechtert moet nog blijken, dat kon nog best eens meevallen. Maar die normalisatie kan gezien worden als het slotakkoord van een ontwikkeling waarbij de ambtenaar ook in andere opzichten meer en meer beschouwd werd als een ‘normale’ werknemer. Een werknemer die in de uitvoering gewoon loyaal moet uitvoeren, zijn getalsmatige targets moet halen. In de beleidsvorming is zijn minister zijn enige ‘klant’: die moet hij dienen door haar of hem uit de politieke wind te houden. In een essay voor Follow The Money dat vorige maand werd gepubliceerd, hebben Thijs Jansen en ik laten zien hoe de decennialange nadruk op de bedrijfsmatige overheid het moreel-ethisch besef dat aan het ambtelijk vakmanschap verbonden zou moeten zijn, grondig heeft uitgehold.[1] Wij herhalen er ons pleidooi uit eerdere publicaties om het ontwikkelen en vastleggen van ambtelijke standaarden op te pakken als onderdeel van een professionaliseringsprogramma voor ambtenaren, waarin ook veel ruimte is voor reflectie op de toepassing in de praktijk.[2]
Politisering van de ambtelijke dienst
Deze aantasting van het moreel-ethisch besef heeft verwarring en onduidelijkheid teweeggebracht met betrekking tot de professionele standaarden voor ambtenaren.
In die onzekerheid is ‘de politiek’ als meest krachtige en nabije machtsfactor de oriëntatie van de ambtenaar gaan overheersen. In een ongevraagd advies uit juni 2020 luidt de Raad van State hierover de alarmbel. Het advies stelt over de ambtelijke organisatie dat de professionele ruimte in beleidsvorming en uitvoering vermindert, en dat beide politieker zijn geworden. ‘Ambtelijke professionele standaarden zijn minder duidelijk geworden’.[3]
‘De focus lag in de Toeslagenaffaire te veel op de opdracht de minister af te schermen’
Die politisering zal mede ten grondslag hebben gelegen aan de klacht van de parlementaire ondervragingscommissie (POK) dat de informatievoorziening over de toeslagen in meerdere gevallen werd ingegeven door ‘gewenste juridische of politieke uitkomsten’. Daardoor werd de Tweede Kamer onvoldoende, te laat of foutief geïnformeerd. De focus lag in deze affaire te eenzijdig op het politieke proces, en op de opdracht om de minister af te schermen, en te weinig op de signalen dat er iets grondig fout ging naar de burger toe. Dit beeld wordt bevestigd door de notulen van de ministerraad uit 2019 die onlangs werden vrijgegeven.[4]
De politisering van ambtelijke diensten is al langer aan de gang en niet alleen in Nederland.
Tien jaar geleden heeft Caspar van den Berg – nu hoogleraar in Groningen – er in zijn proefschrift op gewezen dat op de departementen het aantal ambtenaren met een specifieke op de politieke processen gerichte rol toeneemt, ten koste van de vakinhoudelijke ambtenaren. Volgens hem is dat een Europese tendens.[5] Een onderzoek van EenVandaag laat zien dat de inhuur van externe woordvoerders recentelijk – tijdens Rutte III – is verdrievoudigd en dat er een kwart meer communicatiemedewerkers is aangetrokken.[6] Veel zorg om de beeldvorming dus. Roel Bekker – oud-secretaris-generaal – wees op de groeiende politisering van de ambtelijke top.[7]
De Toeslagenaffaire toont ons hoe paradoxaal deze ontwikkeling is: een te ver gepolitiseerde ambtelijke dienst die te veel gericht is op beeldvorming en het uit de wind houden van bewindspersonen, bedient niet alleen de samenleving slecht, maar vergroot ook de risico’s voor de politiek.
Fouten zijn politiek onhanteerbaar
Het geschetste politieke afschermgedrag werkt verder in de organisatie door. Zowel in de beleidsdepartementen als in de uitvoeringsorganisaties vergroot het de neiging om fouten toe te dekken. Dat heeft natuurlijk ook veel te maken met de manier waarop de volksvertegenwoordiging werkt. Een minister kan moeilijk openlijk en vrij met de Tweede Kamer communiceren over wat er fout gaat, zelden krijgt hij daarmee ruimte – laat staan steun – om tot verbetering te komen. Ook al hebben we in Nederland een meerpartijenstelsel, tussen de coalitie en de oppositie in de volksvertegenwoordiging is het vaak een ‘spel’ van aanval en verdediging. Iedere minister loopt het risico direct op fouten te worden afgerekend. De media voeren met graagte de spanning op: zal de minister vallen of opstaan? De ambtenaren schermen hun politieke leiders daarvoor af. De angst voor fouten en voor het openbaar worden daarvan slaat naar binnen, dieper in de organisatie. Kritische kanttekeningen komen vaak niet door de verschillende managementlagen heen. Want fouten erkennen werkt als een boemerang op de eigen loopbaankansen als er geen rust en ruimte is om er goed naar te kijken, en als het te snel het verwijt oplevert niet ‘in control’te zijn.
‘Een op de vijf ambtenaren ervaart beperkte ruimte voor een professionele en kritische taakuitoefening’
Dit punt komt her en der ook naar boven in de ondervragingen door de parlementaire commissies. Van den Dungen (secretaris-generaal van het ministerie van Financiën) heeft aan de Tijdelijke Commissie Uitvoeringsorganisaties (TCU) het volgende verklaard over de kritische voortgangsinformatie: ‘Naarmate het dichter bij mij komt, staan de meeste stoplichten op groen omdat iedereen het fijn vindt om mij groene stoplichten te laten zien. Ik zit helemaal niet te wachten op groene stoplichten. Ik zit te wachten op de juiste stoplichten […]’ Uit enquêtes onder de leden van de Centrale voor Hogere en Middelbare Functionarissen (CHMF)[8] bij uitvoeringsorganisaties en van het CNV[9] onder medewerkers van uitvoeringsorganisaties komt een verontrustend beeld: 15 tot 20 procent van de ambtenaren ervaart beperkte ruimte voor een professionele en kritische taakuitoefening. Dat is een minderheid die zich hier expliciet over uitspreekt, maar die is cruciaal voor het vermogen en de moed om fouten aan de orde te stellen. De politieke en ambtelijke leiders die hier – terecht – over klagen, doen er goed aan zich te bezinnen op de vraag hoe zij ook zelf dit tij kunnen keren door verbetering van hun stijl van leidinggeven.
Algehele transparantie is algeheel wantrouwen
Tegen de politisering, het afschermen van fouten en het mede daartoe gebrekkig informeren van de volksvertegenwoordiging is ‘transparantie’ opgevoerd als een uitweg. Transparantie is een vaag begrip en wordt dus ook verschillend uitgelegd. Waar er mee wordt bedoeld dat in principe alle documenten en communicatie openbaar gemaakt moeten worden zijn we in de allerergste fase van wantrouwen beland. Immers, die algehele transparantie gaat er vanuit dat geen enkele selectie van informatie meer kan worden vertrouwd, dat het gemeenschappelijk speelveld voor feiten en onafhankelijke analyses niet meer begaanbaar is. Het bieden van algehele transparantie lijkt op een wanhoopsdaad, een paniekreactie. Het zal leiden tot een tsunami aan informatie voor de volksvertegenwoordigers, tot een grotere terughoudendheid bij ambtenaren om kritische adviezen te geven. Het vergroot de angst om fouten te erkennen, het zal bij het bestuur leiden tot nieuwe achterkamertjes en geheime informele bijlagen. Het besturen zal alle souplesse verliezen en dat geldt ook voor de politieke controle daarop.
‘Het openbaar maken van ambtelijke adviezen vraagt veiligheid voor ambtenaren om daadwerkelijk vrij te blijven adviseren’
Zover hoeft het niet te komen als transparantie wordt opgevat als openheid over de afwegingen die gemaakt zijn en als bereidheid om verantwoording af te leggen ook als er fouten gemaakt zijn. Maar dat vergt ook een einde aan een afrekencultuur waarin de ruimte om dat te doen niet wordt geboden. In de brief die het overleg van de secretarissen – generaal aan de informateur zond, klinkt de zorg hierover toch luid en helder door.[10] Zij stellen: ‘Het openbaar maken van ambtelijke adviezen vraagt veiligheid voor ambtenaren om daadwerkelijk vrij te blijven adviseren. Over deze onderwerpen gaan wij graag met u en met het parlement in gesprek, opdat professionaliteit, transparantie en doelmatigheid elkaar kunnen versterken.’
Verbeterd vakmanschap
Tot zover de scheefgroei in de rolopvatting voor de publieke dienst en de problemen die dat met zich heeft meegebracht voor het ambtelijk vakmanschap, en voor de burger én de politiek.
De secretarissen-generaal zetten een belangrijke stap op weg naar een verbeterd vakmanschap. Deze hoogste rijksambtenaren gaan, getuige de zojuist aangehaalde brief, er van uit dat rijksambtenaren een kritische rol kunnen en moeten vervullen, ook al zijn zij ondergeschikt aan de minister. Die kritische rol moeten zij ook vervullen als het gaat over adviezen met betrekking tot de informatie die de Tweede Kamer moet krijgen. De Sg’s stellen in de brief dat zij ‘vrij moeten kunnen blijven adviseren en zorgen voor informatie die direct aan kan sluiten bij de parlementaire informatiebehoefte’. De Sg ’s geven verder aan dat de ambtenaren die behoefte beter kunnen leren kennen door de intensivering en versoepeling van hun contacten met het parlement. Daarmee worden de ambtenaren dus geen vierde macht maar dragen ze bij aan een goed functioneren van de scheiding én het evenwicht tussen de uitvoerende en controlerende machten. Dat is daarmee dus een onderdeel van het vakmanschap van de ambtenaar. De politiek bedienen vanuit een eigen professionele rol. Eigenlijk niet nieuw, maar wel veel veronachtzaamd, en voor het functioneren van de democratische rechtsstaat van groot belang.
Hernieuwd bewustzijn van publieke zaak
Een tweede stap zet Herman Tjeenk Willink. Hij heeft zich steeds verzet tegen de eerdergenoemde idee van de bedrijfsmatige overheid. Zijn essay Groter denken, kleiner doen is te lezen als een oproep aan politici en ambtenaren om opnieuw uit te vinden wat de kern van de publieke zaak is: ‘Wat is goed voor de samenleving, wat is redelijk en rechtvaardig, hoe wordt uitsluiting tegengegaan, hoe worden rechten en plichten verdeeld, wie krijgt wat?’ Zijn analyse loopt uit op een oproep om dit denken over de overheid als een bedrijf en de burger als klant af te schudden, en daarvoor een hernieuwd bewustzijn van ieders rol in de democratische rechtsorde in de plaats te stellen.[11] Daarnaast legt Tjeenk Willink de nadruk op de emancipatie van de uitvoering.
‘De inhoudelijke kennis op de departementen moet dringen worden versterkt’
Ook in zijn rol van informateur besteedt hij aandacht aan het vakmanschap. Daarbij stelt hij dat de inhoudelijke kennis op de departementen dringend moet worden versterkt. Een citaat uit zijn eindrapport: ‘Het echte tegenwicht tegen beleidsmatig en “management gedreven” overwicht komt niet van de Kamer maar van de professionals op de werkvloer. Hun vakmanschap moet de ruimte krijgen.’[12]
De dienstbare overheid
Een derde stap zet CDA-kamerlid Pieter Omtzigt. Hij doet in zijn recente boek tien voorstellen voor een nieuw sociaal contract.[13] Die tien punten zijn vooral gebaseerd op drie uitgangspunten: de overheid is er voor de burger en niet andersom; de grondrechten van burgers moeten beter worden gewaarborgd; we moeten werk maken van de machtenscheiding zodat er tegenmacht tegenover macht komt. Daarnaast legt Omtzigt de nadruk op het herstellen van de tegenmacht. Hij betrekt dat in de eerste plaats op de rol van het parlement. Maar het begrip tegenmacht past hij breder toe, in de betekenis van tegenwicht, tegen denken, en als versterking van het onafhankelijk oordeel. Dat is ook voor het ambtelijk vakmanschap van belang. In dat verband is zijn pleidooi om serieuzer aandacht te besteden aan onafhankelijke adviezen relevant. Denk aan de adviezen van de Algemene Rekenkamer over vragen van doelmatigheid en effectiviteit, van de Raad van State over wetsvoorstellen en van de Nationale Ombudsman over hoe de overheid burgers beter kan bedienen. Hij wil vaker onafhankelijke en kritische denkkracht mobiliseren op belangrijke vraagstukken, bijvoorbeeld via het instellen van tijdelijke denktanks.
Maatwerk maar geen willekeur
Een vierde stap wordt zowel in de parlementaire rapportage over de toeslagen (POK) als in die over de uitvoeringsorganisaties (TCU) bepleit: meer maatwerk in de uitvoering en meer beslisruimte voor ambtenaren om dat te bereiken. In de reactie op het POK rapport stelt het kabinet: ‘De Algemene wet bestuursrecht (awb) zal meer mogelijkheden én verplichtingen bevatten voor bestuursorganen om bij beslissingen die burgers rechtstreeks in hun belang treffen, maatwerk te leveren. De algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder het evenredigheidsbeginsel, zijn daarbij steeds leidend.’[14]
‘Zonder versterking van de professionele basis van ambtenaren hebben andere maatregelen weinig zin’
De beslisruimte die de ambtenaar daarmee krijgt biedt geen vrijheid voor eigenmachtig optreden maar legt een verantwoordelijkheid op om op een professionele manier voor behoorlijke uitvoering te zorgen. Daarbij wordt zorgvuldig afgewogen, en die afwegingen worden gemotiveerd, dus verantwoord. Vermeden worden rechtsongelijkheid, willekeur, machtsmisbruik, onevenredigheid (tussen publiek en particulier belang). Daarmee zijn de belangrijkste algemene beginselen van behoorlijk bestuur kort aangestipt.[15] Ook hier is dus geen sprake van een vierde macht, maar gaat het om waarborgen tegen eigenmachtig of onzorgvuldig optreden en vóór een rechtvaardige behandeling.
Naar een eervol beroep
De geschetste vier stappen leiden naar een dood spoor als er niet gewerkt wordt aan een versterking van de professionele basis van ambtenaren. Ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur leiden niet als vanzelf tot aanvaardbare uitkomsten. Daar zijn professionele ambtenaren voor nodig. Wat moeten we ons nu voorstellen bij de waarden, deskundigheden, vaardigheden en houdingen die bij een professionele aanpak horen? Howard Gardner, professor aan de Harvard Graduate School of Education, heeft met zijn collega’s langjarig onderzoek gedaan naar vakmanschap binnen en buiten de publieke sector: The Good Work Project.[16] Zij ondervroegen 1200 personen uit negen verschillende beroepsgroepen naar wat zij de belangrijkste kenmerken van goed werk in hun professie vonden.
Zo komen zij tot een definitie van professionaliteit op basis van wat diverse professionals daar zélf van vinden: professionals beschikken over (specifieke) deskundigheid en ervaring (Vakmanschap). Zij zijn begaan met hun werk en de resultaten daarvan (Persoonlijke Betrokkenheid) en zij zijn in staat om verantwoordelijk te handelen (Verantwoordelijkheid).
‘Waarden zijn nooit eenduidig: zij kunnen onderling botsen of tegenstrijdigheden in zich dragen’
Tjeenk Willink hanteert in zijn Groter denken kleiner doen[17] een definitie die hier bijna naadloos op aansluit. Hij past die toe op de zorgverlener, en noemt: vakdeskundigheid; gerichtheid op de patiënt; en beroepsethiek en publieke verantwoording. Bij Gardner gaat het om in de kern dezelfde kenmerken: excellence; engagement en ethics. Deze drie pijlers zijn door de Stichting Beroepseer vertaald als: (excellent) vakmanschap, betrokkenheid, en (morele)verantwoordelijkheid.[18]
Die ‘pijlers’ van professionalisme kunnen voor iedere specifieke beroepsgroep de basis vormen voor de specifieke eisen voor de eigen beroepspraktijk. Voor ambtenaren gaat het bij de vakdeskundigheid om inhoudelijke kennis van de materie en de daarbij relevante wet- en regelgeving, kennis van de algemene beginselen en hoe daarmee om te gaan. Bij de betrokkenheid gaat het om het engagement met de publieke zaak en om de gerichtheid op de burger, in de uitvoering ook om de individuele burger. Bij de morele verantwoordelijkheid gaat het om het rechtsstatelijk besef en de internalisering van ethische, rechtsstatelijke, vakmatige en mensgerichte waarden die bij de beroepsuitoefening aan de orde zijn.
Ambtelijke code
De hier aangeduide eisen aan de professionele taakuitoefening en de daarbij geldende waarden zijn nooit eenduidig. Waarden kunnen onderling botsen of tegenstrijdigheden in zich dragen (denk aan onafhankelijkheid en dienstbaarheid). Een professional heeft altijd te maken met meerdere verantwoordelijkheden, ook die liggen zelden op één lijn. Denk aan de verantwoordelijkheid naar de leiding van de organisatie toe, naar de minister, en naar de burger. De professionele taakuitoefening vergt daarom een voortdurend afwegen, balanceren, en evenwicht zoeken. Dat kan niemand alleen uit de boeken leren, en niemand kan dat in zijn eentje in de praktijk brengen. Het vergt voortdurende oefening en training, maar ook regelmatige feedback en afstemming met collega-professionals. Een Ambtelijke Code of Statuut zou daarbij als een soort kader kunnen dienen.
Die functie zou een code kunnen vervullen indien die niet binnen enkele maanden wordt afgekondigd en van boven opgelegd, maar ontwikkeld als onderdeel van de door het kabinet aangekondigde meerjarige programma’s voor bewustwording, nieuwe werkwijzen en ambtelijk vakmanschap.[19] Dan kan ook worden getraind om de in de Code opgenomen waarden en beginselen toe te passen in praktijksituaties. Daarbij zullen verschillende accenten moeten worden gelegd, afhankelijk van de rollen en functies die ambtenaren vervullen, bijvoorbeeld ten behoeve van de beleidsvorming, voor de uitvoering, in het toezicht of bij de interne bedrijfsvoering.
Tot slot een prikkelende definitie van vakmanschap door de socioloog Richard Sennett (London School of Economics en New York University), schrijver van het alom bejubelde boek De ambachtsman: ‘Vakmanschap staat voor een duurzame, basale, menselijke drijfveer, het verlangen om werk goed uit te voeren omwille van het werk zelf.’ [20]
Als we vakmanschap als een basale menselijke drijfveer zien, dan kan en moet die niet van bovenaf worden opgelegd. Die moet vooral in mensen worden aangeboord, opgeroepen. Kern is de intrinsieke motivatie, de toewijding omwille van het werk zélf. Het is daarom dat vakmanschap – en die van ambtenaren niet in de laatste plaats- onmisbaar is voor een vitale maatschappij die steunt op vertrouwen.
Noten
[1] Zie voor een uitvoeriger analyse hiervan het artikel van Thijs Jansen en mijzelf voor het onderzoek platform Follow The Money https://www.ftm.nl/artikelen/ethiek-ambtenaar-krijgt-na-toeslagenaffaire-opknapbeurt?share=jSoBEhsnsJshc%2B2bwGe%2FwVmYW3CAiF5NWHvFRFxZKT6q3FdrerA8IU6DvSBb
[2] Wilmink.H & Jansen T. Bouwstenen voor een krachtig ambtenarenstatuut. In: Jaarboek Integriteit 2015 (pp. 40 – 48). En: Brink, Gabriel van den en Thijs Jansen. Ambtelijk vakmanschap en moreel gezag. Stichting Beroepseer 2016.
[3] Uit het ongevraagde advies van de Raad van State over Ministeriële verantwoordelijkheid: Paragraaf 4.6. Versterking politiek-ambtelijke verhoudingen”.
[4] https://nos.nl/artikel/2378381-de-brisante-stukken-uit-de-notulen-hoe-informeer-je-de-kamer-en-ga-je-om-met-kritiek
[5] Caspar Floris van den Berg. Transforming for Europe. The reshaping of national bureaucracies in a system of multi -level governance. Leiden University Press, 20111
[6] https://eenvandaag.avrotros.nl/item/inhuur-externe-woordvoerders-tijdens-rutte-iii-verdrievoudigd-en-kwart-meer-communicatiemedewerkers/
[7] . www.nrc.nl/nieuws/2020/11/27/herstel-de-verstoorde-relatie-tussen-ambtenaren-en-politici-a4021709.
[8] Versterken ambtelijk vakmanschap cruciaal voor geloofwaardigheid overheid – Platform Overheid
[9] Klem tussen Balie en Beleid. Rapport van de Tijdelijke Commissie uitvoeringsorganisaties (TCU) https://www.tweedekamer.nl/sites/default/files/atoms/files/20210225_eindrapport_tijdelijke_commissie_uitvoeringsorganisaties.pdf
[10] https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2021/04/12/sgo-brief-12-april
[11] Tjeenk Willink, Herman. Groter Denken Kleiner Doen. Een oproep. 2018. Uitgeverij Prometheus.
[12] https://www.kabinetsformatie2021.nl/documenten/verslagen/2021/04/30/eindverslag-informateur-tjeenk-willink
[13] Omtzigt, Pieter. Een Nieuw Sociaal Contract. 2012 Uitgeverij Prometheus
[14] https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/01/15/kabinetsreactie-op-het-rapport-ongekend-onrecht.
[15] Het reikt voor dit stuk te ver om de algemene beginselen van behoorlijk bestuur uitvoerig te behandelen.
[16] Gardner in Fischman, W., & Barendsen, L. (2010). Guidebook. GoodWork Toolkit; Excellence, Ethics, Engagement. Cambridge: Harvard Graduate School of Education (Project Zero)
[17] Groter Denken Kleiner Doen. pag. 75
[18] Uitgaande van die analyse hebben Gardner c.s. hun zogenaamde Good Work Project ontwikkeld, gericht op de bevordering van Goed Werk. In Nederland gebruikt de Stichting Beroepseer dit concept bij een aantal van hun groepscoaching activiteiten. https://beroepseer.nl/groepscoaching
[19] https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2021/01/15/kabinetsreactie-op-het-rapport-ongekend-onrecht.
https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2021/03/05/kabinetsreactie-rapporten-werk-aan-uitvoering-versterken-publieke-dienstverlening
[20] Sennett, Richard. De ambachtsman. De mens als maker. 2008, Meulenhoff, Amsterdam. (pag.17)
Hadewych van Kempen
strategisch kennisadviseur zegt
Erg mooi overzicht van relevante aspecten van ambtelijk vakmanschap, bedankt! Ik denk dat de politisering en ‘normalisering’ ook geleid hebben tot een verschuiving van het kenniszwaartepunt naar toezichthouders. Die hebben nog een grote mate van onafhankelijkheid, zijn deskundig en kunnen politiek en publiek informeren over de praktijk. Mooi, maar het leidt ook tot veel meer aandacht voor de (positionering) van toezichtorganisaties en dat leidt naar mijn smaak dan weer af van de vraag wat het doel van toezicht is en hoe dat het beste kan worden nagestreefd.