Fatsoenlijke politiek: bestaat dat? Recente affaires en huidige parlementaire omgangsvormen doen wellicht vermoeden van niet. Een oefening in zelfkritiek en zelfreflectie kunnen politici en ambtenaren daarom zeker gebruiken, meent Lex Cachet. Als dat zou kunnen. Waar het in de politiek om moet gaan van Uri Rosenthal kan daarbij helpen.
De roep om ‘een nieuwe bestuurscultuur’ kan het afgelopen jaar niemand ontgaan zijn. Het aftreden van het derde kabinet Rutte – vanwege het toeslagenschandaal – en de ernstig vertraagde kabinetsformatie – als gevolg van het ‘functie elders’ drama – waren daar belangrijke aanleidingen voor. Bestuurscultuur ontwikkelde zich al snel tot een sensitizing concept: in al zijn vaagheid toch een bron van inspiratie voor veel politici. Althans zo lijkt het. Vergis ik me of waren de meeste reacties in media en samenleving op de nieuwe bestuurscultuur lichtelijk cynisch van toon?
Grondige bezinning
Zelfs al zou er sprake zijn van enig cynisme, dan nog lijkt een grondige bezinning op het functioneren van bestuur en (vooral) politiek in Nederland geen slecht idee. Het parlement, de Tweede Kamer in het bijzonder, zou ook wel eens naar het eigen functioneren mogen kijken. Precies wat de Tweede Kamer, als een van de weinige betrokkenen, na de toeslagenaffaire niet heeft gedaan. Overigens zou zelfreflectie van de politiek – de Tweede Kamer – niet alleen betrekking moeten hebben op de relatie met het bestuur, regering en ambtelijk apparaat. Ook de onderlinge verhoudingen tussen Kamerleden en de gedragsvormen in een sterk gefragmenteerd en gepolariseerd politiek landschap vergen reflectie. En, niet te vergeten, het functioneren of, zo u wilt, disfunctioneren van de politieke partijen achter de gekozen volksvertegenwoordigers in de Kamer. Wat voor het parlement geldt, geldt overigens, mutatis mutandis, ook voor andere gekozen vertegenwoordigingen; gemeenteraden in het bijzonder.
‘Goede politiek is in Nederland in 2021 bepaald niet vanzelfsprekend geweest’
Bij een oefening in zelfkritische reflectie kunnen parlement of gemeenteraden best wel wat hulp gebruiken. Hopelijk – maar helemaal zeker ben ik er niet van – leeft dat besef ook in de Haagse en lokale politiek zelf. Hoe het ook zij, een klein maar fijn boekje van Uri Rosenthal zou daarbij kunnen helpen.[1] Rosenthal is vooral bekend als bestuurskundige, ‘crisisprofessor’, oud-minister van Buitenlandse Zaken en momenteel als TV-persoonlijkheid bij omroep WNL. Maar van huis uit is hij politicoloog.
Politicologie is de wetenschap die zich bezighoudt met de vraag hoe politiek feitelijk functioneert en waarom. Maar ook met de vraag hoe politiek behoort te functioneren; de normatieve politicologie die regels geeft voor procedureel goede politiek. Rosenthal laat, heel concreet vaak, zien hoe nuttig die normatieve politicologie ook in 2022 nog steeds is. Wat daarbij helpt is dat hij niet alleen wetenschapper is maar ook uit een brede eigen ervaring als politicus en bestuurder kan putten.
Machteloos
Goede politiek – politiek die recht doet aan de eisen die democratie en rechtsstaat stellen – is in Nederland anno 2021 allesbehalve vanzelfsprekend geweest. Het politieke systeem staat onder druk en berokkent zichzelf schade. Het vertrouwen in ‘de overheid’ is het laatste jaar drastisch gedaald naar een ongekend dieptepunt. De ‘Haagse politiek’ blameerde zich door een eindeloos slepende en door gênante incidenten gekenmerkte kabinetsformatie. De Tweede Kamer is versplinterd in 19 verschillende fracties. Het politieke discours in het parlement is bij tijd en wijle van een niet eerder vertoond beschamend platvloers niveau. Gemeenteraden zijn vaak extreem gefragmenteerd en ook daar valt op de wijze van discussiëren en beslissen best wel wat aan te merken.
‘Grote maatschappelijke problemen wachten al jaren op beleid en uitvoering’
Landelijk oogde het kabinet Rutte III machteloos en zeker niet alleen omdat het bijna een jaar demissionair was. Het ontbreken van stabiele politieke meerderheden en brede maatschappelijke steun is zeker zo belangrijk. De voortslepende coronacrisis laat zien hoe desastreus dat uitpakt voor de legitimiteit van het overheidsbeleid. Grote maatschappelijke en politiek-bestuurlijke problemen wachten al maanden of jaren op beleid en uitvoering: woningnood, stikstof en de sanering van de landbouw, de afwikkeling van de toeslagenaffaire en de aardbevingsschade, een nieuw belastingstelsel, etc. etc. Een goed moment dus om eens te reflecteren op hoe politiek en bestuur in ons land momenteel functioneren. En vooral ook op hoe het anders en vooral beter zou kunnen.
Charmant en compact
In Als dat zou kunnen reflecteert Uri Rosenthal – mijn promotor en oud-collega – op hoe het in politiek en bestuur hoort. Op lichtelijk belerende en moraliserende wijze. Dat is niet alleen eigen aan de auteur maar vooral ook aan het vak, de normatieve politicologie. In een charmant en compact (!) boek – 144 pagina’s – wordt een groot aantal fundamentele thema’s kort aan de orde gesteld. Dat gebeurt op een manier die voor een breed publiek toegankelijk is. Ook dat is een wezenskenmerk van veel van Rosenthals werk.
Wat komt er zo al aan de orde? Zonder volledig te zijn, thema’s als goede en foute motieven om de politiek in te gaan, politiek-ambtelijke betrekkingen, politieke deugden, populisme en politiek leiderschap. Maar ook het belang van de Grondwet en de noodzaak daar een grondrecht op veiligheid in op te nemen; een aloud stokpaardje van Rosenthal. Ook aan rechtsstaat en democratie wordt kort aandacht geschonken. Elk hoofdstuk schetst de actuele stand van zaken, eindigt met een paragraaf – ‘Als dat zou kunnen’ – hoe het anders en beter zou kunnen. Een compacte literatuurlijst biedt telkens mogelijkheden, voor wie dat wil, om verder op een onderwerp in te gaan.
‘Het boek is een aanrader voor beginnende politici’
Wat het interessantste hoofdstuk is, is een moeilijk te beantwoorden vraag. Misschien dat over de rechtsstaat (hoofdstuk 6), omdat het een heel breed thema is en allerlei gangbare misverstanden weerlegd worden. Bijvoorbeeld de idee dat iedere vorm van ongelijke behandeling een vorm van discriminatie is. Quod non. Maar de auteur laat ook zien hoe lastig de ongelijke behandeling van ongelijke gevallen in de praktijk is. Juist de bureaucratie – bedoeld om rechtsgelijkheid te bieden – kan daar in de praktijk slecht mee uit de voeten. De schandalige behandeling, ooit, van na de Tweede Wereldoorlog terugkerende Joodse burgers maar ook de huidige toeslagenaffaire zijn daar schrijnende voorbeelden van, laat Rosenthal zien.
Al met al scoort dit boek hoog op mijn lijst van verplichte literatuur voor beginnende politici; al kan het voor meer ervaren politici ook leerzaam zijn. Een leuk cadeau, lijkt me, bij de installatie, eind maart dit jaar, van al die nieuwe gemeenteraadsleden. Om even hun basiskennis op te frissen van het politieke spel en de politieke spelregels in het bijzonder.
Bibliografie
[1] Uri Rosenthal, Als dat zou kunnen. Waar het in de politiek om moet gaan. Amsterdam: Prometheus, 2021. 144 blz.
Geef een reactie