Dat de angst voor onveiligheid in onze Nederlandse samenleving vaak in geen verhouding staat tot de feitelijke onveiligheid is al vaak aangetoond. In ons land is de kloof tussen “objectieve” en “subjectieve” onveiligheid de laatste decennia alleen maar groter geworden, schrijft Lex Cachet in zijn bespreking van Hysterie. Een cultuurdiagnose.
Feitelijk, objectief, is de onveiligheid sinds de millenniumwisseling immers drastisch afgenomen. Maar dat geldt lang niet zo sterk voor de gevoelens van onveiligheid. “Hoe veiliger het wordt, hoe hysterischer we lijken om te gaan met de resterende onveiligheid”, constateert Marc Schuilenburg in zijn boek (p. 53).[1] Hij aarzelt inderdaad niet om over hysterie te spreken; veiligheidshysterie. Elders spreekt hij in dit verband over de succes-paradox: “Hoe beter het met ons gaat, hoe hysterischer we ons voelen door het resterende tekort” … (p. 195).
‘De “monsters” hebben menselijke trekken en zijn dus niet te herkennen’
Overigens blijft die veiligheidshysterie niet beperkt tot alleen maar de omvang van de criminaliteit. Recent onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) laat zien dat het veel angst oproepende beeld van steeds jongere criminelen die steeds zwaardere delicten plegen overall niet klopt. Van een groei van jeugdcriminaliteit is geen sprake, blijkt uit recent onderzoek van CBS en WODC.
Hysterisch gedrag
Wie wat beter kijkt heeft niet veel moeite om in onze samenleving meer gedrag te ontdekken dat je hysterisch zou kunnen noemen, schrijft Schuilenburg. De breed levende angst voor gluten – “puur vergif” – in ons voedsel is daar een goed voorbeeld van (p. 51). In werkelijkheid zijn gluten slechts voor 0.3 procent van de bevolking echt schadelijk. Ook in media, politiek en economie zijn gemakkelijk voorbeelden te vinden: koopgekte op Black Friday, de oververhitte woningmarkt, de aanbidding van popidolen of de hypes rond bepaalde merken kleding, schoenen of horloges. “We leven”, schrijft Schuilenburg zonder enige aarzeling (p. 189), “in hysterische tijden”.
‘De oorlogsmetafoor leidt tot meer repressie’
Alle reden dus om wat dieper op het fenomeen hysterie in te gaan en je af te vragen wat er in onze tijd en samenleving mee gebeurt. Dat is precies wat Schuilenburg doet in zijn boek dat in 2019 verscheen. Hij laat zich niet van de wijs brengen door het feit dat hysterie al in de jaren tachtig geschrapt is uit het DSM, het handboek om psychische stoornissen te diagnosticeren (p. 9). Schrappen uit het DSM betekent immers niet dat hysterie, als maatschappelijk verschijnsel, niet meer bestaat. De historische analyse van het denken over hysterie – met denkers als Charcot, Freud, Foucault en Hobbes – is interessant. Maar het boek ontleent zijn actuele waarde toch vooral aan de analyse van hysterie in het denken over veiligheid. Schuilenburg is niet voor niets naast filosoof ook criminoloog.
“Hoe veiligheid wordt benoemd, geeft richting aan de ervaringen die we ermee opdoen en is bepalend voor de manier waarop we ermee omgaan” (p. 54). Het is een kernzin in Schuilenburgs denken over de relatie tussen hysterie en onveiligheid. Dat velen in termen van strijd en oorlog redeneren, waar het om misdaad gaat, blijft niet zonder gevolgen. Taal is niet neutraal. blijkt ook hier weer. De oorlogsmetafoor leidt bijna vanzelf tot een bias in de richting van (meer) repressie.
Niet alleen maatschappelijk maar ook in politiek en bestuur. Schuilenburg baseert zijn analyse van de rol van hysterie in onze samenleving net zo goed op klassieke filosofen als op (veel) moderne films. Beide komen bijvoorbeeld samen in de wijze waarop hij laat zien hoe criminelen worden weggezet als monsters. De angst voor dergelijke ‘monsters’ (in onze recente tijd bijvoorbeeld plegers van pedoseksuele delicten) is vooral groot omdat ‘de monsters’ toch menselijke trekken hebben en dus niet als zodanig te herkennen zijn. De hysterie “leidt zo tot ingrijpende maatregelen die vaak helemaal niet in verhouding staan tot de ernst van het gevaar” (p. 74).
Besmettelijk sentiment
In de loop van het boek kreeg ik steeds meer de neiging de term hysterie niet al te letterlijk te nemen. Waar het Schuilenburg vooral om lijkt te gaan is dat sentimenten als gevolg van angst, woede, frustratie of boosheid besmettelijk zijn, zeker in een tijd van sociale media (p.110 e.v.). Wat hij hysterie noemt, vormt vervolgens een goede voedingsbodem voor de controlestaat. Een staat die zijn burgers op grote schaal monitort en dat bij voorkeur ook vooraf doet. Dus nog voordat ze zich schuldig gemaakt hebben aan welk delict dan ook. De uiteenzettingen (in hoofdstuk 5) over predictive policing en (etnisch) profileren maken concreet hoe ingrijpend en selectief de gevolgen van onze veiligheidshysterie kunnen zijn: “De veiligheidshysterie kan het recht dus op een lelijke manier in de weg zitten.” (p. 124).
‘Is elke vorm van teleurstelling of boosheid gelijk hysterie?’
Het Rotterdamse casusmateriaal in de hoofdstukken 6 en 7 – over respectievelijk Buurt Bestuurt in Hillesluis anno 2010 en de rellen in de Afrikaanderwijk van een halve eeuw geleden – is op zich interessant maar ook een beetje een zijlijn, waar het gaat om hysterie. Tenzij je elke vorm van teleurstelling of boosheid hysterisch wilt noemen. Dat lijkt me onverstandig en is ook niet wat Schuilenburg uiteindelijk wil zeggen. Vooral de effecten van de “eerste rassenrellen in Nederland” werken lang door in de Rotterdamse en Nederlandse politiek. De ‘Rotterdamwet’ van veel later – die spreiding van lage inkomensgroepen (lees: minderheden) over wijken mogelijk maakt – is er uiteindelijk toch een direct gevolg van. Het is overigens ook de politieke erkenning dat zorgen over grootschalige immigratie meer zijn dan alleen maar hysterie of racisme. Al te lang hebben veel politieke partijen bezorgde burgers uit de oude stadswijken weggezet als racisten. Daarmee voorbijgaand aan de serieuze problemen en spanningen die er wel degelijk waren, zoals Schuilenburg zelf ook constateert (p. 184).
In zijn slothoofdstuk lijkt Schuilenburg bijna verbaasd te constateren dat hysterie uiteindelijk meer een sociaal dan een individueel verschijnsel is (p. 190/191). Die sociologische waarheid – de rol van de maatschappelijke context – verklaart dan meteen waarom de verschijningsvormen van hysterie, door de tijd heen, zo sterk verschillen.
Leerzaam
Dit is niet altijd een makkelijk boek. Daarvoor gaat Schuilenburg soms te diep in op achtergronden van problemen en het (filosofische) denken over maatschappelijke verschijnselen. Maar, het is wel een zeer leerzaam boek.
Mijns inziens vooral omdat de auteur duidelijk maakt hoeveel we de afgelopen jaren op het terrein van privacy, vrijheid en rechtsbescherming hebben ingeleverd in het kader van maatschappelijke ‘hysterie’ over allerlei vormen van onveiligheid: veelvoorkomende criminaliteit, drugscriminaliteit, georganiseerde misdaad, ondermijnende criminaliteit, terrorisme.
Om nette burgers en hun samenleving te beschermen moest telkens weer ‘oorlog’ gevoerd worden tegen dergelijke ernstig geachte bedreigingen. Dat had en heeft een hoge prijs, zoals Schuilenburg op vele manieren laat zien. Cruciaal is de vraag of we die prijs ook in de toekomst nog willen betalen. Anders gezegd: hoe vinden we – niet gehinderd door hysterie – een verstandige en verantwoorde balans tussen veiligheid, vrijheid en rechtsbescherming.
Bibliografie
[1] Marc Schuilenburg, Hysterie. Een cultuurdiagnose. Boom Rotterdam: 2019. 224 pagina’s.
Geef een reactie