Aan het eind van zijn boek Waardenloze Politiek1 wijst hoogleraar politicologie Tom van der Meer een uitweg voor de penarie waarin de Nederlandse politiek zich in zijn ogen bevindt. Het bestaat uit drie elementen. Allereerst een regeerakkoord ‘waarin alleen op hoofdlijnen afspraken worden vastgelegd’. Politieke leiders moeten voorts in de Tweede Kamer blijven. En over de nadere keuzes en koers dient zo weinig mogelijk afgestemd en overlegd met de ondersteunende partijleiders (pp. 189-191). De geschiedenis heeft Van der Meer inmiddels op zijn wenken bediend, kun je wel zeggen.
Met de aanwijzing van de partijloze Dick Schoof als regeringsleider ‘namens de vier partijen’ is nog een extra element toegevoegd aan een kabinet dat aan de ene kant het parlement ruimte geeft voor een sterke en eigenstandiger opstelling dan tot nu gebruikelijk, en aan de andere kant partijen en hun nu ongebonden leiders de gelegenheid om zich scherp te profileren. De kiezer, zo is de belofte, krijgt niet langer een kleurloze eenheidsworst van compromissen en akkoorden gepresenteerd, en kan zich beter dan voorheen een mening over de politiek vormen. Zo gepresenteerd vormt 2023-2024 een breukjaar in de Nederlandse politiek, met een verkiezingsuitslag die ‘vooraf bijzonder onvoorspelbaar (was) en achteraf prima verklaarbaar’ (p. 114), gevolgd door een formatie die vele politieke duiders en zelfbenoemde deskundigen keer op keer heeft verrast. Het is al het tweede politieke breukjaar in de 21e eeuw, na de Fortuyn-revolte van 2002 (p. 96-103).
Ruk aan het stuur
In beide breukjaren heeft de kiezer ‘een ruk aan het stuur’ (p. 65) gegeven, in reactie op een voorgaande periode waarin politieke leidinggevenden onderlinge verschillen hadden gemaskeerd of weggemasseerd, al dan niet gedwongen door onverwachte omstandigheden. Vanaf 1989 was er een groeiende pragmatische overeenstemming tussen de drie grote middenpartijen, leidend tot de Paarse kabinetten waarin de oude tegenpolen van PvdA en VVD voor het eerst zonder het CDA samenwerkten (1994- 2002) en premier Kok een aantal ‘ideologische veren afschudde’. In hun betrekkelijke zelfgenoegzaamheid ontging het de heersende machten dat onder de kiezers naast de vertrouwde economische links-rechts tegenstelling een nieuw ‘superconflict’ (p. 65) broeide, een cultureel conflict tussen ‘voorstanders van de multiculturele samenleving en voorstanders van de bescherming van de Nederlandse identiteit’ (p. 97).
Deze nieuwe conflictlijn, en de verwaarlozing door de grote drie, heeft de voedingsbodem gelegd voor de explosieve entree van Fortuyn en de LPF. In onderzoek onder burgers en kiezers was dit al sinds 1994 zichtbaar (p. 97), en na de moord op Fortuyn en de implosie van de LPF heeft Wilders de nieuwe polariteit verder geëxploiteerd.
Superconflicten
Superconflicten zijn dominante scheidslijnen die andere verschillen absorberen en structureren: polen in een magnetisch veld als het ware. ‘Het is geen dwingende vanzelfsprekendheid dat mensen die kernenergie steunen en weerstand hebben tegen windmolens vaak ook een voorkeur hebben voor harder asielbeleid of een afkeer van vaccinaties en mondkapjes. Maar die gaan in de praktijk wel degelijk vaak hand in hand’ (p. 89).
Een vergelijkbare explosie heeft zich voorgedaan in 2023. Onder leiding van de vaardige en sterke Rutte en verleid door crisisomstandigheden hebben de middenpartijen in de voorafgaande 15 jaar opnieuw onderlinge verschillen via afspraken en akkoorden overbrugd, geparkeerd of gemaskeerd, bijvoorbeeld achter expertadviezen zoals van het OMT (pp. 74-75), de kiezers zonder veel keuze achterlatend. De culturele scheidslijn was echter niet verdwenen en lijkt inmiddels zelfs het belangrijkste electorale superconflict te zijn geworden. Het absorbeerde en structureerde de onvrede onder agrariërs, en maakte de nieuwe BBB gaandeweg tot bondgenoot van Wilders’ PVV. Dit geldt minder voor de NSC, voortgekomen uit alom sluimerende onvrede in ‘de’ regio, boosheid over het toeslagenschandaal en over de afhandeling daarvan, en de behandeling van vertolker Omtzigt tijdens de uiterst moeizame formatie van Rutte-IV in 2021. De kiezer trok opnieuw aan het stuur, decimeerde regeringspartijen D66 en CDA, maakte de PVV de grootste, en gaf NSC een LPF-achtige entree in de Kamer. Ook de media speelden hierin een rol. Van de oude middenpartijen was het alleen de VVD die, zij het verzwakt, aan de daaropvolgende formatie mocht meedoen, als enige partij met regeringservaring (pp. 108-114).
Democratisch realisten
Analyseren is selecteren. Het achterliggende gedachtengoed stuurt wat de analist waarneemt, belangrijk vindt en benadrukt. Van der Meer gaat niet heel uitgebreid in op zijn analytische achtergrond. Duidelijk is wel dat hij zich heeft laten inspireren door opvattingen van Amerikaanse democratisch realisten uit de jaren zestig, Schattschneider (1892-1971) voorop. Zij zien politiek als een strijd in de democratische arena tussen opponenten, een strijd die beslist wordt door de keuze van de audience. De rivalen wikken, de kiezer beschikt. De demos is semi-soeverein[1]. In Nederland spreken we van toeschouwersdemocratie[2]. Daarin kan de burger zich beperken tot louter toekijken en af en toe zijn stem uitbrengen (of niet), hij kan ook wat actiever worden en zich roeren, en zelfs aan de noodrem trekken, een ‘ruk aan het stuur’ geven zoals Van der Meer dat noemt. Met een ander beeld van reële democratie dan dit voor ogen (en er is plenty keuze), zal een andere analist tot andere waarnemingen en conclusies komen. Ik kan mij wel in zijn keuze vinden.
Vier lagen
Van der Meer biedt een interessante toevoeging aan het gedachtegoed van de democratisch realisten. Hij onderscheidt vier ‘lagen’ waarop de politieke strijd zich afspeelt. Maar maakt niet duidelijk waarom het om hiërarchisch geordende lagen gaat. Ik houd het daarom op naast elkaar staande podia van de toeschouwersdemocratie.
Het eerste podium betreft ‘de poppetjes’ (pp. 33-65). Politiek is strijd om de macht tussen personen (en hun organisaties). Deze strijd wordt tegenwoordig geformatteerd en geënsceneerd door de media, met hun oneliners, peilingen, talkshows, duiders en lijsttrekkersdebatten. Politiek is theater en de strijd gaat op dit podium om de gunst van de publieke opinie.
Het tweede podium betreft de ‘inhoud’ (pp. 65-86). Op dit vlak is politiek de strijd om beleid (Kuypers, Grondbegrippen van politiek. Utrecht/Antwerpen). Hoe denken de regerende machten hun ideeën en beloften te concretiseren, en hoe geloofwaardig is dat? In Nederland, signaleert Van der Meer terecht, heeft men al langer de neiging om daarvoor terug te vallen op deskundigen en experts (zoals het OMT), en dan te doen of dit apolitiek is en er geen alternatieven bestaan (zoals bij corona van het Red Team en het Maatschappelijk Impact Team).
Onbegrijpelijk vind ik de herhaaldelijk geuite opvatting van Van der Meer dat de Nederlandse politiek een te grote focus op uitvoering en uitvoerders zou hebben (p. 85, p. 105). Als er de laatste jaren één ding duidelijk is geworden is dat kabinet en parlement onverbeterlijk een blinde vlek tonen voor de uitvoering en de praktische uitwerking van hun besluiten.
Het derde podium is dat van de waardenstrijd (pp. 86-118). Inzet hier is de strategische agenda. Welke toekomst willen we? Welke maatschappelijke issues schuiven de politieke opponenten naar voren, hoe verwoorden zij die, en hoe reageert het grote kiezerspubliek hier op? Bij deze keuze openbaren zich onvermijdelijk de diepere kernwaarden, wereldbeelden en toekomstvoorstellingen van de politieke concurrenten. In hoeverre sluiten deze aan op wat de kiezers ten diepste beroert? Het electoraat heeft weliswaar een stabiel lijstje problemen die aandacht behoeven, maar de onderlinge rangorde kan van keer tot keer verschillen en dat kunnen politieke actoren op hun beurt beïnvloeden. Op het vierde podium tenslotte is de democratie zelf inzet van politieke strijd (pp. 137-158).
Welke democratie?
Welke democratie willen we, willen we de huidige onveranderd houden of bijstellen, willen we eigenlijk überhaupt nog wel democratie? Dit is ook het vlak waar de strijd om democratische erosie en democratische normvervaging plaatsvindt (pp. 151-155).
Tom van der Meer heeft ontegenzeggelijk een belangrijk boek geschreven. Er is echter ook wel het enige op aan te merken. Begrippen en opvattingen zijn niet overal even scherp en helder. De onderbouwing kan veel beter, bijvoorbeeld door systematische vergelijking met het relevante buitenland, of met de Nederlandse politiek in eerdere fasen. Onbegrijpelijk vind ik tot slot de titel. Politiek is nooit waardenloos, er is altijd politiek conflict. Wie dat miskent of maskeert, krijgt zijn trekken thuis. Dat is de echte kern van dit belangrijke boek. De verkiezingen en formatie van 2023-2024 illustreren dit ten volle.
Tom van der Meer (2024) Waardenloze Politiek. Hoe de Nederlandse politiek de kunst van het conflict verloor, Amsterdam.noten
Voetnoten
[1] E.E. Schattschneider (1960) The Semisovereign People. A Realists’ View of Democracy in America. New York.
[2] Jos de Beus, Een primaat van politiek. Amsterdam.
Geef een reactie