Bestuurskundigen en beleidsmakers moeten als geen ander bereid zijn te schakelen tussen algemene en sectorspecifieke facetten wanneer zij coproductie een gezicht en body willen geven in de publieke sector, aldus onderzoekers Trui Steen en Marlies Honingh.
Over aandacht hoeven concepten als coproductie en cocreatie niet langer te klagen. Tijdens conferenties en in wetenschappelijke artikelen, boeken en vakpublicaties zien we dat tal van onderzoekers en vakmensen zich bezig houden met coproductievraagstukken (Fledderus, 2016, Van Eijk, 2017; Voorberg, 2017; Brandsen, Steen & Verschuere, 2018). Deze aandacht is natuurlijk mooi, maar roept ook een paar meer reflectieve vragen op over de daadwerkelijke bijdrage die soortgelijk bestuurskundig onderzoek levert en de dynamiek die zo op gang komt.
Vergelijkbaarheid
Onlangs werkten wij samen met enkele collega’s aan een Nederlandstalig boek over coproductie in de publieke sector (zie Meijer et al., 2018). In dit boek waar praktijk en wetenschap samenkomen, wordt onder meer geschreven over coproductie op het terrein van energie, armoedebestrijding, onderwijs en veiligheid. Vergelijkend en analyserend komen we tot het rijke beeld dat er vele vormen en strategieën zijn om te coproduceren. Daarmee komt dan ook vrij snel de vraag naar vergelijkbaarheid tussen de verschillende sectoren naar voren. In welke mate kan onderzoek naar beweegredenen en condities voor betrokkenheid van ouders in scholen, bijvoorbeeld, ons ook iets zinvols vertellen over burgerbetrokkenheid bij stadsplanning en buurtontwikkeling, mantelzorger of buurtpreventieteams? En wanneer we nog een slag dieper kijken, is het noodzakelijk de vraag te stellen in hoeverre coproductie zich onderscheidt van al langer bestaande processen van participatie? Meer specifiek, in een veld als het onderwijs of in de gezondheidszorg staan vergelijkbare interacties tussen dienstverleners en gebruikers van diensten onder een heel andere naam te boek. In de gezondheidszorg ligt het voor de hand om te kijken naar termen als therapietrouw, de therapeutische relatie en bijvoorbeeld zelfmanagement. In het onderwijs is al lange tijd onderzoek gedaan naar ouderbetrokkenheid en de familie-school relaties. En wanneer we kijken naar ontwikkelingen in de energiesector, dan kunnen we niet om meer traditionele vormen van participatie en inspraak heen.
Deze observatie dwingt ons om na te gaan in hoeverre we de concepten coproductie en co-creatie helder afbakenen en niet projecteren op bestaande en vaak veld-specifieke termen waar vaak al jaren onderzoek naar gedaan wordt. Wanneer voorbij gegaan wordt aan sector-specifieke terminologie bestaat het gevaar dat bestuurskundig onderzoekers, maar ook beleidmakers in de praktijk zichzelf overschreeuwen. Daar komt bovenop dat veel bestuurskundige concepten en theorieën ontstaan zijn vanuit een focus op de rol van de overheid, al dan niet in samenwerking met andere actoren. Dit maakt dat we niet steeds goed weten hoe deze begrippen in te zetten wanneer de overheid niet langer centraal staat maar publieke diensten verleend worden vanuit bottomup (burger)initiatief of sociale innovatie ontstaat in reactie op (gebrek aan) overheidshandelen.
Balans
Aan de andere kant is het onnodig om bestuurskundige inzichten in meer specialistische velden zoals zorg en onderwijs te bagatelliseren. Juist vanuit de bestuurskunde is het mogelijk om beleidsmatige en organisatiekundige inbreng te bieden die – indien wenselijk – coproductieprocessen verder kunnen verbeteren juist omdat minder vanuit de te leveren dienst, gedacht wordt. Algemene inzichten, zoals de noodzaak van managementbacking, kunnen dan wel binnen de bestuurskunde bekend zijn, maar dat hoeft niet te gelden voor andere sectoren. Ook biedt bestuurskundig onderzoek naar de rol, verantwoordelijkheden en verwachtingen van gebruikers als coproducenten enerzijds en van professionals als facilitatoren voor coproductie anderzijds; inzichten die complementair zijn aan bevindingen uit sectorspecifiek onderzoek en de praktijk.
Omgekeerd geldt ook weer dat het voor bestuurskundigen en beleidmakers juist interessant is om op basis van sectorale vergelijkingen na te gaan in hoeverre de verwachtingen zoals die in het beleid geformuleerd worden, daadwerkelijk geldig blijken te zijn. Zo is nog steeds onduidelijk of coproductie bruikbaar is voor een breder publiek waar meer klassieke vormen van participatie een zekere bias laat zien. Dit laatste sluit ook aan bij de groeiende interesse bij bestuurskundigen om een beter zicht te krijgen op de mogelijke keerzijdes van coproductie, bijvoorbeeld in termen van inclusie versus exclusie van individuen en groepen, onduidelijkheid omtrent wie eindverantwoordelijkheid draagt, of de impact op legitimiteit van en vertrouwen in de overheid.
De balans opmakend stellen we dat bestuurskundigen en beleidsmakers als geen ander bereid moeten zijn te schakelen tussen algemene en sectorspecifieke facetten wanneer zij coproductie een gezicht en body willen geven in de publieke sector. Alleen dan voorkomen we dat we over een paar jaar moeten constateren dat we niet zitten met oude wijn in nieuwe zakken.
Footnotes
- Brandsen, T., Steen, T. en B. Verschuere (2018). Co-production and co-creation: engaging citizens in public service delivery. London: Routledge
- Eijk, C. van (2017). Engagement of Citizens and public professionals in the co-production of public services. Academisch proefschrift: Universiteit Leiden.
- Fledderus, J. (2016). User co-production of public service delivery: effects on trust. Academisch proefschrift: Radboud Universiteit.
- Meijer, A., Honingh, M., Steen, T, Verschuere, B., Brandsen, T. (red.) (2018). Coproductie in de publieke sector. Boom Lemma.
- Voorberg, W. (2017).Co- Creation & Co-Production as a Strategy for Public Service Innovation: A study to their appropriateness in a public sector context. Academisch proefschrift: Erasmus University Rotterdam.
Geef een reactie