Er zijn twee ethische valkuilen voor bestuurders. De eerste valkuil is dat men de eigen moreel-juridische verantwoordelijkheid op de omstandigheden afschuift onder het motto ‘Het waren de omstandigheden, niet ik’. De tweede is dat men gelooft dat wat niet expliciet in juridische zin verboden is, moreel zou zijn toegestaan en zichzelf juist een veel te grote vrijheid van handelen toestaat. Beide valkuilen worden hieronder besproken, aan de hand van twee voorbeelden waarbij het gedrag van juristen centraal staat: één die gerelateerd is aan de Tweede Wereldoorlog en de directe nasleep daarvan en één van recentere datum: de bankencrisis.
In het afgelopen decennium zijn diverse studies verschenen waarin het gedrag van verschillende juridische beroepsgroepen tijdens de bezettingstijd is beschreven. Wat daarin opvalt is dat advocaten, rechters en – zo zal blijken uit een nieuwe studie van de historicus Raymund Schütz die later dit jaar zal verschijnen – ook notarissen samenwerkten met de Duitse bezetter, en zijn plannen faciliteerden, ook bij de uitvoering van anti-Joodse maatregelen. Daarin weken de juristen overigens niet af van andere beroepsgroepen zoals bankiers, effectenhandelaren en makelaars. Ook het bestuur van de Vereniging voor de Effectenhandel (de voorloper van Euronext) stelde zich bij de handel in Joodse effecten (aandelen die de Joodse eigenaren hadden moeten inleveren bij een Duitse roofinstantie) meegaand op en drong er bij de Duitse autoriteiten zelfs op aan dat deze aandelen op de Amsterdamse effectenbeurs zouden worden verkocht, zodat de Nederlandse banken en effectenkantoren daarvan profijt konden trekken.
‘Na de bevrijding veegden organisaties van juristen, effectenhandelaren en bankiers hun straatje schoon door zich op de oorlogsomstandigheden te beroepen’
In de jaren na de bevrijding trachtten besturen van organisaties van juristen, effectenhandelaren en bankiers hun straatje schoon te vegen door zich op de oorlogsomstandigheden te beroepen. Tijdens de Duitse bezetting was het nu eenmaal ‘goed gebruik’ geworden om transacties in overeenstemming met de doelstellingen van de bezetter uit te voeren, ook als die transacties bijdroegen aan de ontrechting van de Joodse gemeenschap. Het beroep op dit goede gebruik moest als disculpatiegrond dienen. De oorlogsomstandigheden en de druk en dreiging die van de Duitse bezetter uitgingen, zouden een andere, alternatieve vorm van handelen welhaast onmogelijk hebben gemaakt.
Onrecht
Interessant is dat deze poging de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag te ontkennen of in elk geval te minimaliseren, steunt op een beroepsopvatting waarin de morele of ethische dimensie van het menselijk handelen nagenoeg geheel is verdwenen. De hoofdbesturen van de banken die op de Amsterdamse Effectenbeurs in geroofde Joodse effecten hadden gehandeld, beriepen zich na de bevrijding op de automatismen van de markt, op het feit dat hun gedrag nu eenmaal zo geprogrammeerd was, dat zij, in het systeem van de beurshandel, de levering van Joodse effecten wel als goede levering moesten aanvaarden, zodra de Duitse roofinstantie formeel tot de beursvloer was toegelaten. Ook de notarissen beweerden na de oorlog dat hun lijdelijke, hoofdzakelijk technische rol in de eigendomsoverdracht van onroerende zaken actief verzet tegen de mensonterende politiek van de bezetter had verhinderd.
‘Wij waren slechts technici in dienst van de markt’, was de naoorlogse boodschap uit de bestuurskamers van juridische en financiële organisaties. ‘Wij hebben de markt tijdens de bezetting zoveel mogelijk draaiende gehouden. Dat de bezetter daarvan misbruik maakte, is evident, maar dat kan ons niet worden aangerekend. Het waren immers de omstandigheden die voor dat onrecht zorgden, niet wij.’
Vraag en aanbod
Dit hield lang stand. De notarissen werden na de bevrijding nauwelijks juridisch ter verantwoording geroepen. En het duurde tot 1952 voordat een onafhankelijke rechter oordeelde dat het goede gebruik om van Joden geroofde effecten tijdens de bezetting op de beurs als levering te aanvaarden, geen rechtens geldend gebruik kon zijn. Na die uitspraak ging de Amsterdamse Effectenbeurs overigens in staking.
‘Wat niet juridisch is verboden, is nog niet moreel toegestaan’
Het beroep op de omstandigheden om de verantwoordelijkheid voor het eigen handelen te minimaliseren, kom je vaak tegen in crisis- en conflictsituaties. Het leidt altijd tot een hele smalle opvatting van menselijk handelen, ook van bestuurlijk handelen in grote private of publieke organisaties: tot de opvatting van de bestuurder als robot. Maar ook in normalere tijden kom je deze redeneerwijze wel tegen. ‘Ik pomp alles op wat ik kan oppompen om aan de vraag te kunnen voldoen. Wat uiteindelijk werkt tegen klimaatverandering is minder CO2 uitstoten en de consument stoot CO2 uit’, betoogde Shell-topman Ben van Beurden enkele maanden geleden in een interview met Nieuwsuur naar aanleiding van de klimaatconferentie in Parijs. Herkent u het schema? Van Beurden presenteert zich hier als een technicus in dienst van de markt, die slechts gevoelig is voor vraag en aanbod. Dat daardoor het klimaat verandert kan hem niet worden aangerekend. Het zijn immers de omstandigheden die voor die onverkwikkelijke situatie zorgen, niet hij.
Moreel toegestaan
Er is nog een andere manier om weg te lopen voor de verantwoordelijkheid voor het eigen gedrag. Die heeft te maken met wet en regel en berust op de valse veronderstelling dat wat niet expliciet juridisch is verboden, moreel zou zijn toegestaan. Terwijl het beroep op de omstandigheden ervoor zorgt dat de eigen ethische gedragsnorm als het ware in de feiten verdwijnt (men presenteert zichzelf als robot), kent men zichzelf in deze tweede redenering een soort absolute vrijheid van handelen toe die zich van normativiteit (in welke vorm dan ook) niets meer hoeft aan te trekken. De bestuurder wordt dan een cowboy.
Naar mijn indruk vormt deze tweede strategie om de eigen verantwoordelijkheid te ontlopen in normalere tijden het grootste gevaar. Het is de hoogst verleidelijke redenering die juristen ertoe bracht bankiers te helpen met het ontwerpen van uiterst complexe financiële producten, die later ‘rommelhypotheken’ zijn gaan heten, en ons de bankencrisis hebben opgeleverd. Het is ook de redenering die schuilgaat achter de schandalen en schandaaltjes die de Panama Papers hebben blootgelegd. De dubieuze juridische constructies waarin wereldwijd juridische en ethische grenzen worden opgezocht en waarin bedrijven en particulieren steeds op zoek gaan naar mogelijkheden om hun bijdrage aan maatschappelijke doelen en uitdagingen tot een absoluut minimum te beperken.
Difficile liberté
Bestaat er eigenlijk wel zo’n absolute handelingsvrijheid, zo’n rechtsvrije ruimte buiten of aan gene zijde van het wettelijk verbod? Eerstejaars rechtenstudenten leren al dat het niet zo eenvoudig ligt. Juist het privaatrecht, een rechtsgebied dat zo belangrijk is voor de handel en de economie, beroept zich veelvuldig op buitenwettelijke normen van maatschappelijke zorgvuldigheid, op maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waardoor het recht zich laat informeren en door de rechter laat vaststellen. Anders gezegd: tussen de mazen van de wet bestaat er geen rechtsvrije zone, waarin bestuurders als vrije cowboys mogen handelen, maar ook daar zijn er nog steeds ongeschreven rechtsbeginselen en maatstaven van redelijkheid en billijkheid die een gedragsnorm aanreiken en juridische relevantie bezitten. En daar weer buiten blijft de eigen morele verantwoordelijkheid nog steeds bestaan: dat maakt juist vrijheid, voor wie die vrijheid op een integere wijze wil gebruiken, ook zo moeilijk. Het concept van de moeilijke vrijheid (difficile liberté) zoals ontwikkeld door de Frans-Joodse ethische denker Lévinas is in dat kader relevant. En het is binnen dit domein dat discussies rond ethische beroepscodes en andere aspecten die te maken hebben met maatschappelijk verantwoord ondernemen naar mijn mening hun plaats hebben.
Academic learning
Juristen zijn specialisten van de norm. En dus ook meesters in het ontduiken van de norm. Ik gaf twee voorbeelden van hoe het niet moet: 1) hoe Nederlandse juristen met een beroep op de omstandigheden hun rol in de ontrechting van de Nederlandse Joden hebben trachten te ontkennen en 2) hoe juristen hebben bijgedragen aan de bankencrisis door binnen de mazen van de wet hun medewerking te verlenen aan uiterst wankele, maar aanvankelijk zeer winstgevende financiële producten.
Deze twee basisfouten of verleidingen komen we ook steeds tegen in discussies over verantwoord besturen. Enerzijds is er de verleiding om de schuld retrospectief op de omstandigheden af te schuiven, suggererend dat men zelf maar een radertje is geweest in het mechanisme van de markt. De bestuurder wordt dan een robot, of met een lelijker woord, een apparatsjik, een technocraat. Anderzijds is er het aanlokkelijke denkbeeld dat men, zodra men zich aan gene zijde van het wettelijke verbod bevindt, een master of the universe kan zijn, anders gezegd een wereld binnentreedt waarin in morele zin vrijwel alles zou zijn toegestaan. De gedachte dat een bestuurder of een robot of een cowboy zou zijn – twee manieren om geen verantwoordelijkheid te dragen – is dan ook een derde denkfout die regelmatig (ook in de beeldvorming rond bestuurders) wordt gemaakt.
‘De gedachte dat een bestuurder of een robot of een cowboy zou zijn is een derde denkfout’
Als docent aan de rechtenfaculteit sta ik intussen voor de vraag hoe het onderwijs dat wij verzorgen ertoe bijdraagt dat afgestudeerde juristen straks niet alleen over juridische kennis en skills beschikken, maar ook gewapend zijn tegen de verleiding om de eigen verantwoordelijkheid voor een menswaardige samenleving te miskennen, hetzij door een zeer eenzijdige technische taakopvatting, hetzij door een onderontwikkeld besef van de relatie tussen recht en moraal. Het korte antwoord in een laatste zin: door in de opleiding veel ruimte in te bouwen voor academic learning, niet alleen in de wijsgerige vorming (van oudsher sterk aanwezig in de opleidingen op de VU), maar ook binnen de reguliere juridische kernvakken, bijvoorbeeld in de vorm van rollenspelen of case studies waarin aandacht wordt besteed aan ethische kwesties in relatie tot de juridische professie en tot actuele maatschappelijke vraagstukken.
Deze tekst werd uitgesproken tijdens de workshop Verantwoord Besturen op de VU Conferentie Scenario’s van besturen op 17 juni 2016.
Geef een reactie