Tussen 2000 en 2018 is de gemiddelde beloning per uur voor een werknemer in het primair onderwijs ongeveer verdubbeld (een toename van 87 procent). Dat is aanzienlijk meer dan de groei van de beloning van de gemiddelde werknemer in Nederland (toename van 64 procent). Dat blijkt uit het IPSE Studies onderzoek Ontwikkeling beloning personeel publieke sector van Jos Blank en Alex van Heezik.
De laatste tijd is er een maatschappelijke discussie ontstaan over de beloning van werknemers in de publieke dienstverlening, zoals onderwijs en zorg. Door de Covid-19-crisis zal deze discussie nog nadrukkelijker op de agenda komen (vitale beroepen). De gedachte is dat de beloning voor werknemers in deze sectoren lager is dan voor vergelijkbaar gekwalificeerde werknemers in de marktsector. Ook zouden er flinke verschillen bestaan in beloning tussen de verschillende publieke sectoren. Over dit onderwerp zijn al verschillende studies uitgebracht.
Recentelijk presenteerde Denkwerk nog een overzicht met gegevens van het CBS en SEO (Denkwerk, 2020; Heyma & Weel, 2017). Het overzicht bevat een vergelijking van de gemiddelde lonen van (vergelijkbare) werknemers tussen de publieke sector en de marktsector, uitgesplitst naar 36 publieke sectoren en beroepsniveaus. In een kwart van de gevallen ligt het gemiddelde loon in de markt 10 procent of meer hoger, in 1/12 van de gevallen geldt het omgekeerde. Dit impliceert dat in 2/3 van de gevallen loonverschillen binnen een bandbreedte van 10 procent bleven. Het gaat hier om een momentopname in 2016.
‘De beloning van de gemiddelde werknemer is veel gelijkmatiger, maar blijft fors achter bij die van iemand werkzaam in het primair onderwijs’
Daarnaast is er nog een claim dat in de loop der tijd de onderlinge verschillen alleen maar groter zijn geworden. Om na te gaan of deze claim terecht is, willen we de ontwikkeling van de beloning in diverse belangrijke publieke sectoren vergelijken met die van de marktsector. In deze pilot richten we ons op het primair onderwijs. De ontwikkeling van de gemiddelde beloning in het primair onderwijs in de periode 2000-2018 zetten we af tegen de gemiddelde beloning van alle werknemers in Nederland. Eerst leggen we in het kort uit hoe we het een en ander berekenen.
Methodologie
Voor onze berekening maken we gebruik van de loonkosten in een sector. De loonkosten omvatten meer dan salarissen alleen. Het betreft hier ook allerlei kosten die voortvloeien uit secundaire en tertiaire arbeidsvoorwaarden. Denk hierbij aan pensioenen, tegemoetkomingen in studiekosten of vormen van zorgverlof. Hiermee wordt dus een groter deel van de arbeidsvoorwaarden in de analyse meegenomen. In het bijzonder geldt dat voor de effecten van langer doorlopende loonschalen, die op langere termijn in de cijfers ook tot uitdrukking komen. Daarom hanteren we het begrip beloning in plaats van loon. De loonkosten worden gedeeld door het totaal aantal arbeidsuren per jaar van het personeel in loondienst om de beloning per arbeidsuur af te leiden. Deze uitkomsten delen we vervolgens nog door het consumentenprijsindexcijfer (CPI) om de beloning in termen van koopkracht uit te drukken.
‘Bij een neergaande economische conjunctuur worden werknemers in de marktsector vooral geraakt in hun baanzekerheid, terwijl mensen in de publieke dienstverlening vooral in hun portemonnee worden geraakt’
Omdat het ons uitsluitend te doen is om de ontwikkeling in kaart te brengen, drukken we de cijfers uit in zogenoemde indexcijfers waarbij het jaar 2000 als basis dient. Dit jaar krijgt dan automatisch het cijfer 100. Als in 2005 het indexcijfer gelijk is aan 107 betekent dit dat de gemiddelde beloning per arbeidsuur in termen van koopkracht van een werknemer met 7 procent is gegroeid ten opzichte van het jaar 2000.
Resultaten
Figuur 1 geeft de ontwikkeling weer van de beloning per uur in het primair onderwijs en voor de gehele economie in de periode 2000-2018, na correctie met het prijspeil (CPI).
Figuur 1 Ontwikkeling beloning per arbeidsuur primair onderwijs (po) en totaal Nederland (NL), 2000-2018 (indexcijfers: 2000 = 100).
Uit figuur 1 blijkt dat de beloning per arbeidsuur in het primair onderwijs tussen 2000 en 2018 bijna is verdubbeld (een toename van 87 procent). De ontwikkeling kent wel een heel ongelijkmatig verloop. Zo vindt 95 procent van de verbetering plaats in de eerste negen jaar van de onderzoeksperiode. Tussen 2009 en 2016 is de beloning nagenoeg constant. Na 2016 is weer een verbetering zichtbaar. De beloning per arbeidsuur van de gemiddelde werknemer in Nederland is veel gelijkmatiger, maar bedraagt over de gehele periode nog geen 64 procent en blijft dus fors achter bij die van het primair onderwijs. Merk op dat het hier om een forse groei van de beloning per arbeidsuur gaat, die waarschijnlijk als zodanig niet wordt ervaren. Een deel van de groei komt niet als besteedbaar inkomen beschikbaar, maar bijvoorbeeld ten goede aan de pensioenvoorziening.
We kunnen het verschil tussen de beloning per arbeidsuur van een werknemer in het primair onderwijs en totaal Nederland ook weergeven in een verhoudingscijfer door beide beloningen op elkaar te delen. De resultaten hiervan staan in figuur 2. Een verhoudingsgetal van 1,15 betekent dat de beloning per arbeidsuur in het primair onderwijs 15 procent hoger ligt dan in totaal Nederland.
Figuur 2 Ontwikkeling verhouding beloning per arbeidsuur tussen primair onderwijs en totaal Nederland, 2000-2018.
Figuur 2 laat zien dat over de gehele onderzoeksperiode het primair onderwijs uiteindelijk 14 procent beter af is dan de gemiddelde werknemer in Nederland. Hier past wel een flinke kanttekening. Als 2010 als peildatum zou worden gekozen, dan blijft het primair onderwijs ongeveer 12 procent achter bij totaal Nederland.
De figuur maakt vooral ook duidelijk wat de impact is van de economische conjunctuur. Bij een neergaande economische conjunctuur worden werknemers in de marktsector vooral geraakt in hun baanzekerheid, terwijl mensen in de publieke dienstverlening vooral in hun portemonnee worden geraakt. In tijden van laagconjunctuur krijgen sectoren in de publieke dienstverlening te maken met bezuinigingen, die zich voor een deel vertalen in het bevriezen van de beloningen. Het CPB trok eerder al vergelijkbare conclusie bij een vergelijking tussen overheid en markt over de periode 1980-2012 (Zeilstra et al., 2014).
Conclusie
De claim dat de beloning voor werknemers in het primair onderwijs achtergebleven is ten opzichte van de rest is sterk afhankelijk van het gekozen referentiepunt. Als het jaar 2010 de referentie is dan is de claim gerechtvaardigd. Als echter het jaar 2000 het vertrekpunt is, dan is de claim moeilijk te verdedigen.
De achtergrond hiervan is dat de beloning per arbeidsuur in de publieke dienstverlening zich in tijden van laag- en hoogconjunctuur anders ontwikkelt dan in de marktsector. In tijden van hoogconjunctuur is de overheid bereid de portemonnee te trekken, terwijl in tijden van laagconjunctuur de hand sterk op de knip gehouden wordt. Vragen over een al dan niet scheve ontwikkeling in de beloning ten opzichte van andere sectoren, kunnen dan ook het beste worden beantwoord vanuit een langetermijnperspectief. Over de laatste twee decennia gemeten zit de werknemer het primair onderwijs qua ontwikkeling in ieder geval aan de goede kant.
Literatuur
- Blank, J. L. T., & Heezik, A. A. S. van. (2020). De effecten van Baumol, Verdoorn en Robinson in de publieke dienstverlening. Een verdiepende analyse van productiviteitstrends. Delft.
- Blank, J. L. T., & Heezik, A. A. S. van. (2019). Productiviteit van de overheid. Een essay over de relatie tussen beleid en productiviteit in onderwijs, zorg, veiligheid & justitie en netwerksectoren. Delft: Stichting IPSE Studies.
- Blank, J. L. T., & Heezik, A. A. S. van (2015). Productiviteit van overheidsbeleid, deel I: het Nederlandse onderwijs, 1980-2012. Den Haag/Delft: Eburon.
- Blank, J. L. T., & Van Heezik, A. A. S. (2019). Vernieuwingen in het onderwijs. Zegen of vloek? In J. Uijlenbroek & Z. van der Wal (Eds.), STAD 2019: technische en sociale innovatie. Publicatiereeks Overheid & Arbeid, 2019, nummer 50. Den Haag: CAOP.
- (2020). Publiek en effectief, het kan! Naar een kwalitatief hoogwaardige en robuuste publieke sector voor Nederland. DenkWerk.
- Heyma, A., & Weel, B. ter. (2017). Notitie Loonontwikkeling en de rol van de overheid. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.
- Zeilstra, A., Elbourne, A., & Hers, J. (2014). Overheidslonen volgen marktlonen. Den Haag: Centraal Planbureau.
Titus Mars zegt
“Als 2010 als peildatum zou worden gekozen, dan blijft het primair onderwijs ongeveer 12 procent achter bij totaal Nederland” schrijven de auteurs hierboven. Dus de titel van dit artikel had ook kunnen zijn “Gemiddelde beloning primair onderwijs blijft 12 procent achter.” Da’s niet niks in 10 jaar!