Steeds vaker maken beleidsmakers gebruik van inzichten uit de psychologie om beleid effectiever te maken, zogenoemde ‘gedragsbestuurskunde’. Om dit te bewerkstellingen moeten psychologen en bestuurskundigen samenwerken met elkaar, en met de praktijk van het openbaar bestuur.
Maakt u al gebruik van inzichten uit de psychologie als u beleid ontwerpt of probeert in te voeren in uw organisatie? Zo kunt u gebruikmaken van groepsnormen (‘95 procent van de belastingbetalers vult op tijd de aangifte in’) en gewenst gedrag gemakkelijker maken (bijvoorbeeld door gezond eten in uw restaurant beter in het zicht te leggen).
Deze ‘nudges’ gebruiken inzichten uit de psychologie voor het ontwerpen van effectiever beleid[1]. Het idee is dat beleidsmakers de beperkte rationaliteit en beperkte cognitieve capaciteiten van burgers erkennen en deze gebruiken om burgers te stimuleren tot gewenst gedrag. Om beleid dat op deze inzichten is gestoeld te bevorderen zijn in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en nu ook in Nederland Bahavioral Insights Teams opgezet. In lijn hiermee pleitte ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) voor een transformatie in de beleidspraktijk waarbij niet alleen het economische en juridische perspectief serieus wordt genomen, maar ook het gedragswetenschappelijke perspectief[2].
Kritische blik
Het gebruik van gedragsinzichten in de praktijk is dus in opkomst. Meer in het algemeen zien we ook in bestuurskundig onderzoek een toename van het aantal artikelen dat substantieel gebruikmaakt van psychologische inzichten om maatschappelijke problemen beter te begrijpen[3]. Volgens ons is het daarom tijd voor een ‘gedragsbestuurskunde’: de analyse van maatschappelijke onderwerpen vanuit een (micro) perspectief van gedrag en houding van individuen en groepen op basis van inzichten uit de psychologie en de bestuurskunde[4]. Maar wat zijn de voordelen van een dergelijke benadering voor de beleidspraktijk?
Gedragsbestuurskunde gaat verder dan alleen ‘nudging’. De WRR[5] concludeert dat
‘[s]tructurele aandacht voor gedragswetenschappelijke inzichten kan resulteren in een completere probleemanalyse, tot meer valide beleidstheorieën, verbetering van bestaand beleid, en impliceert een meer inductieve wijze van beleid maken, waarin wordt geleerd van exploratie en experiment.’
Kortom, het gaat niet alleen om concreet toepassen van gedragsinzichten in beleid, maar ook over het verbeteren van probleemanalyses en beleidstheorieën. Een interessant voorbeeld hiervan is het recente promotieonderzoek van Sebastian Jilke[6]. Hij onderzocht de gevolgen van privatisering van nutsbedrijven zoals elektra, water en telefonie, waardoor burgers betere diensten voor lagere prijzen zouden ontvangen. Jilke laat zien dat burgers juist minder snel overstappen door keuzestress als ze meer keuze hebben in levering van nutsvoorzieningen. Dit geldt vooral voor potentieel kwetsbare groepen, zelfs als ze ontevreden zijn.
Verder kunnen bestuurskundigen gedragswetenschappelijke inzichten met een kritische blik bekijken. Het is namelijk belangrijk deze niet voetstoots aan te nemen, maar te analyseren aan de hand van bestuurskundige inzichten, zoals over de invloed van institutionele effecten op beleidsmakers en burgers. Wat werkt in het lab hoeft immers nog niet in een specifieke bestuurlijk-politieke omgeving te werken.
Samenwerking
Om werkelijk waardevol te zijn moeten psychologen en bestuurskundigen samenwerken met elkaar, en met de praktijk. Denk aan onderzoekers die zelf in de beleidspraktijk aan de slag gaan. Zo is gedragseconoom Richard Thaler (bekend van het boek Nudge, Thaler en Sunstein, 2008) betrokken in het Behavioral Insights Team (BIT) in het Verenigd Koninkrijk. Een minder bewandelde, maar niet minder interessante, optie is de omgekeerde route. Hierbij zouden beleidsmakers die werken aan beleid waarbij psychologische inzichten van belang zijn, tijdelijk of parttime als (toegepast) onderzoeker werken aan een departement waarin gedragsbestuurskundig onderzoek wordt gedaan.
Op methodologisch vlak past (veld)experimenteel onderzoek prima in een gedragsbestuurskunde. Dit kan ook fungeren als een mogelijke samenwerking, zo kunnen onderzoekers beleidsmakers op methodologisch vlak bijstaan. Beleidsmakers kunnen er dan voor zorgen dat kennis uit dergelijke experimenten door de praktijk benut worden.
Gedragsbestuurskunde is in opkomst in zowel de beleidspraktijk als de wetenschap en kan beleidsmakers helpen om concreet beleid vorm te geven maar ook breder, om probleemanalyses en beleidstheorieën te versterken. Samenwerking tussen wetenschap en beleid is hiervoor nuttig en nodig.
Wilt u meer informatie over gedragskennis in de praktijk, schrijft u zich dan in voor de mooc Slim beleid: gedragskennis in de praktijk.
Footnotes:
- [1] Zie het bekende werk van Thaler en Sunstein Nudge uit 2008 hierover.
- [2] Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (2014). Met kennis van gedrag beleid maken. Amsterdam: Amsterdam University Press.
- [3] Tummers, L.G., Olsen, A.L., Jilke. S.J., & Grimmelikhuijsen, S.G. (2016). Introduction to the Virtual Issue on Behavioral Public Administration. Journal of Public Administration Research and Theory, Virtual Issue (3): 1-3.
- [4] Grimmelikhuijsen, S.G., S. Jilke, A. Olsen and L. Tummers. “Behavioral Public Administration: Combining Insights from Public Administration and Psychology.” Public Administration Review (in druk).
- [5] WRR 2014, p. 99.
- [6] Jilke, S. 2015. Essays on the microfoundations of competition and choice in public service delivery. (PhD diss., Erasmus University Rotterdam).
Geef een reactie