Jongeren van 18 tot en met 21 jaar lopen grote kans om in de financiële problemen te komen. Vooral als hun ouders geen begeleiding en financiële ondersteuning kunnen bieden. De jongerennorm van € 258,42 is onvoldoende om van rond te komen en niet alle gemeenten vullen dat bedrag voldoende aan. Dat blijkt uit een recent rapport van de Nationale ombudsman, Watertrappelen in de bijstand. Hij roept de betrokken partijen op om de bijstandsuitkering voor jongeren zonder ouderlijk vangnet áltijd aan te vullen tot het sociaal minimum.
De Nationale ombudsman besloot in 2021 om aandacht te besteden aan de financiële problemen van verschillende groepen sociale minima. Dit onderzoek is het derde in de reeks van drie onderzoeken. De andere twee onderzoeken gaan over statushouders en jongeren met een beperking. Op 17 oktober 2022 bracht hij een reflectie sociale minima uit, waarin hij de overkoepelende knelpunten besprak en oplossingsrichtingen aandroeg.
Watertrappelen in de bijstand
Uit de vele gesprekken die de Nationale ombudsman voor dit onderzoek voerde, blijkt dat jongeren in de bijstand tegen diverse (praktische) problemen aanlopen. De overheid lijkt zich niet altijd (voldoende) bewust van het perspectief van jongeren en doet een te groot beroep op het ‘doenvermogen’ van die groep. Dit geldt vooral voor de jongeren die geen ouders hebben om op terug te vallen en zich daardoor in een financieel kwetsbare positie bevinden. Gezien hun leeftijd en (nog) beperkte vaardigheden om dingen zelf te regelen, zijn zij nog niet financieel zelfredzaam. Vanaf het 18e levensjaar is dit echter wel het wettelijk uitgangspunt. Wet- en regelgeving lijkt uit te gaan van de traditionele gezinssituatie, waar ouders hun kinderen helpen en financieel bijstaan. De werkelijkheid is weerbarstiger.
Knelpunten leiden tot financiële problemen
Voor jongeren tot en met 27 jaar geldt de zogenaamde zoektermijn. Het doel van de zoektermijn is het stimuleren van participatie. Het merendeel van de jongeren tot 21 jaar dat zich meldt, is echter niet direct beschikbaar voor of bemiddelbaar naar werk. In deze situatie leidt het toepassen van de zoektermijn tot stress en financiële onzekerheid en grotere (financiële) problemen. Ook kan de zoektermijn ertoe leiden dat de jongeren het contact met de gemeente verbreken en uit beeld raken. Bij het toepassen van de scholingsplicht wordt nog te weinig rekening gehouden met psychische of financiële omstandigheden bij jongeren, die het volgen van een opleiding belemmeren.
‘Gemeenten maken maar beperkt gebruik van de ruimte om maatwerk toe te passen’
Een ander knelpunt in wet- en regelgeving is de jongerennorm van € 258,42. Deze is met name voor bijstandsgerechtigde jongeren die uitwonend zijn zonder financiële ondersteuning van ouders onvoldoende om in hun levensonderhoud te kunnen voorzien. Als de jongere voldoet aan de voorwaarden van de Participatiewet moet de gemeente via bijzondere bijstand de jongerennorm aanvullen. Gemeenten bepalen zelf de regels voor bijzondere bijstand. Uit het onderzoek volgt dat niet alle gemeenten de jongerennorm voldoende aanvullen. Gemeenten hebben mogelijkheden om maatwerk toe te passen, maar maken hiervan maar beperkt gebruik. Zij vrezen voor precedentwerking en misbruik. Daarnaast kost het tijd en deskundigheid om maatwerk toe te passen.
Een derde knelpunt in wet- en regelgeving is dat vanuit de bijstand gaan (deeltijd)werken onnodig ingewikkeld en niet altijd lonend is. Gemeenten betalen op een ander moment uit dan de werkgever en doen er meestal even over om vast te stellen op welk bijstandsbedrag iemand met een deeltijdbaan recht heeft. Er is soms te weinig geld op het moment dat jongeren de vaste lasten moeten betalen. Daardoor kunnen financiële problemen ontstaan.
Praktische problemen
Naast de hiervoor genoemde knelpunten in wet- en regelgeving komen uit het onderzoek diverse praktische knelpunten naar voren. Zo is de (weg naar de) bijstandsprocedure te ingewikkeld. De problemen beginnen al bij het aanvragen van de bijstand. De drempel om financiële hulp te vragen blijkt voor jongeren hoog. Als zij zich melden bij de gemeente zijn de problemen al opgestapeld. Ook als jongeren de weg naar het juiste loket wel vinden, is de financiële bijstand niet eenvoudig te krijgen. De aanvraagprocedure is ingewikkeld en het aanleveren van bewijsstukken vraagt goede administratieve vaardigheden, waarover lang niet alle jongeren beschikken. Jongeren geven ook aan dat zij brieven van de overheid en informatie op websites door ingewikkeld taalgebruik niet goed begrijpen. Niet alle gemeenten begeleiden jongeren in de bijstand, terwijl zij dat vaak wel nodig hebben. Verkeerd begrepen of gemiste informatie kan voor jongeren verstrekkende gevolgen hebben, waardoor ze (verder) in de financiële problemen komen.
‘Het is niet aan burgers uit te leggen dat gemeenten verschillend omgaan met sociale zekerheid’
Veel gemeenten stimuleren niet dat jongeren een opleiding volgen in de bijstand, ook niet als ze in de schuldhulpverlening zitten. Het moeten accepteren van werk belemmert de duurzame uitstroom uit de bijstand, vooral bij de groep jongeren zonder startkwalificatie.
Hoe verder?
De Nationale ombudsman roept de gemeenten en de minister voor Armoedebeleid op om de geconstateerde knelpunten op te lossen en doet de volgende aanbevelingen:
- Pas de verplichte zoektermijn naar werk of opleiding voor jongeren tot 21 jaar niet meer toe
De Nationale ombudsman is voorstander van het niet toepassen van de zoektermijn. Het voornemen van de minister voor Armoedebeleid om gemeenten, door het creëren van een zogenaamde ‘kan-bepaling’, zelf te laten bepalen of zij de zoektermijn toepassen vindt de Nationale ombudsman problematisch. Een ‘kan-bepaling’ leidt tot niet uit te leggen verschillen tussen gemeenten. Het rijk moet gemeenten, vooruitlopend op eventuele wetswijzigingen, stimuleren om de zoektermijn niet toe te passen.
- Vul de bijstandsuitkering voor jongeren zonder ouderlijk vangnet aan tot het sociaal minimum
Dat gemeenten verschillend omgaan met middelen voor sociale zekerheid en het aanvullen van het inkomen tot het minimum, is aan burgers niet uit te leggen en creëert rechtsongelijkheid. De Nationale ombudsman vindt dat inkomenszekerheid niet per gemeente mag verschillen.
- Zet in op duurzame uitstroom uit de bijstand
De Nationale ombudsman vindt het – ook gezien de krapte op de arbeidsmarkt – onwenselijk dat jongeren niet of onvoldoende participeren. Gemeenten moeten juist jongeren optimaal stimuleren om duurzaam uit de bijstand te stromen. Dit betekent dat gemeenten jongeren zonder startkwalificatie moeten stimuleren om een opleiding te volgen en/of deel te nemen aan leer-werktrajecten. En dat de aflossing van schulden niet in de weg mag staan aan het volgen van een opleiding, die bijdraagt aan duurzame uitstroom.
- Informeer jongeren proactief en in begrijpelijke taal
Gemeenten moeten jongeren actief en in begrijpelijke taal informeren over hun rechten en plichten en de voorzieningen waarvan zij gebruik kunnen maken.
- Zorg voor goede (financiële) begeleiding, die aansluit op de persoonlijke behoefte
Gemeenten moeten jongeren beter helpen bij het aanvragen van een uitkering en voorzieningen, het aanleveren van de vereiste bewijsstukken en contacten met instanties.
*Dit artikel is geschreven door Lisa van Paaschen (onderzoeker structurele aanpak), Meike Bokhorst (projectleider armoede), Korrie van der Leij (projectleider), Edwin Jonkman (onderzoeker) en Dorien Grot (onderzoeker), allen werkzaam bij de Nationale ombudsman.
Geef een reactie