Voor Kansparels. Mocro’s op het scherp van de snede volgde Hans Werdmölder veertig jaar lang hoe het een groep Marokkaanse Nederlanders verging die in jonge jaren in aanraking kwamen met criminaliteit. Lex Cachet bespreekt het werk op platform O.
Antropologisch onderzoek in onze eigen samenleving is schaars. Onder meer omdat de meest gehanteerde methode, participerende observatie, heel veel tijd en inspanning kost. Al is het maar omdat de ‘onderzoeker van binnen uit’ er alles aan moet doen om eerst het vertrouwen van de door hem onderzochte mensen te winnen.
Marokkaanse randgroepjongeren
Hans Werdmölder is één van de antropologen die die moeite wel heeft genomen. Hij onderzocht over een hele lange periode – veertig jaar – het wel en wee van een groep (meest) Marokkaanse randgroepjongeren in Amsterdam. Doordat hij sinds het begin van de jaren tachtig dezelfde groep bleef volgen, ontstond een uniek longitudinaal beeld van de uiteenlopende carrièrepaden die de groepsleden als jongeren en volwassenen volgden.
‘De schone schijn wijkt af van de werkelijkheid van deze jongeren’
Dat beeld stemt niet echt optimistisch, al zijn er onderling grote verschillen. In de jeugdgroep is (kleine) criminaliteit aan de orde van de dag maar lang niet iedereen blijft het criminele pad bewandelen. Softdrugs gebruik is wijdverbreid maar slechts een beperkt deel van de groep raakt aan harddrugs verslaafd en een nog beperkter deel blijft daaraan verslaafd. Vaak zijn ze dan ook zelf dealer. Als volwassene hebben sommige groepsleden werk – vaak simpel, ongeschoold werk – en een gezin. Anderen verkeren in een min of meer uitzichtloze situatie waarin ze langdurig afhankelijk zijn van een uitkering.
In dit boek kijkt Werdmölder als het ware terug hoe het de jongeren in het leven vergaan is. Na zijn oorspronkelijke onderzoek in 1982 heeft hij de meeste groepsleden nog een aantal keren gesproken. Meestal in Nederland maar soms ook in Marokko, waar hij herhaaldelijk geweest is. Voor zijn eerste onderzoek werkte hij langere tijd als barkeeper in het clubhuis waar deze groep domicilie hield. Zijn vervolgonderzoek had vooral de vorm van informele contacten en gesprekken met die groepsleden die hij, soms met veel moeite, weer wist op te sporen. In een aantal publicaties heeft Werdmölder daar verslag over gedaan. Dit boek is min of meer de afronding van die reeks.
Schone schijn
De term ‘kansparels’ is ook volgens de auteur zelf wat ironisch bedoeld (p.48) en laat zowel de groepscultuur als de individuele wederwaardigheden van een twintigtal groepsleden zien. De groepscultuur kan getypeerd worden door termen als kansarm, voortijdig schoolverlaten, kleine en soms grotere criminaliteit, verzet tegen vrijwel elke vorm van autoriteit, de Marokkaanse vaders in het bijzonder. Softdrugs, drank, gokken en soms ook betaalde seks met andere mannen – als schandknapen – spelen een rol van belang en laten zien hoezeer de schone schijn van een cultuur waarin dat allemaal niet kan, afwijkt van de werkelijkheid van deze jeugdgroep. Terecht refereert Werdmölder hier aan Goffman’s frontstage versus backstage (p.126/127). Opvallend is dat de groep wel in meerderheid maar niet exclusief Marokkaans is. Enkele Nederlanders en Surinamers maken er ook deel van uit.
‘Geen van de jongeren is echt goed terecht gekomen’
Hoe het de jongeren verder vergaat in hun leven wordt voor alles bepaald door het ontbreken van een goede opleiding. Het desondanks soms vinden van vast werk en het aangaan van een stabiele relatie – Nederlandse vriendin; eigen gezin met een Marokkaanse vrouw; kinderen – zijn belangrijke condities voor jongeren om het criminele pad, vroeger of later, toch te verlaten. Overigens een verschijnsel dat we ook uit de sfeer van autochtone jongerengroepen kennen.
Voor de groep waar het in dit boek om gaat zou je de situatie in hun volwassen bestaan kunnen typeren als volgt: niemand is echt goed terecht gekomen terwijl sommigen wel echt slecht terecht zijn gekomen. Dat laatste geldt in het bijzonder voor de ‘mannen zonder plannen’ (deel III), dropouts die al lang afhankelijk zijn van een uitkering en vaak in een ernstig sociaal isolement verkeren.
Het geldt ook voor de kleine groep die ernstig verslaafd is gebleven (deel IV). De anderen lijken zich min of meer te kunnen redden, al is dat soms dankzij crimineel gedrag (deel V). In zijn schetsen van individuele levenspaden en in zijn slotbeschouwing gaat Werdmölder, aan de hand van criminologische inzichten, nader in op de vraag waarom deze jongeren op zo grote schaal voor de criminaliteit ‘kozen’. Dat doet hij ook om de vraag te beantwoorden waarom een groot deel van zijn groep vroeger of later, geheel of gedeeltelijk, het criminele pad weer verliet.
Falende instanties
In een kansarme en in veel opzichten gefrustreerde groep als de onderzochte zou je, zeker recent, een goede voedingsbodem voor radicale(re) vormen van Islam verwachten. Opvallend genoeg is daar geen sprake van. Slechts een enkeling kiest die weg en dan in de regel slechts tijdelijk (p.150). Moeilijk om daar een goede verklaring voor te vinden.
‘De meegaande aanpak buitenshuis leidde ertoe dat veel groepsleden niet of nauwelijks gecorrigeerd werden’
Als een soort bijvangst komt in het boek het falen van hulpverlening en handhaving aan de orde. Vooral in de periode dat deze groep nog jong was – in de jaren tachtig – werden ze door hulpverleners en door politie en justitie veelal met fluwelen handschoenen aangepakt: “meebuigen, wegkijken en ontwijken zolang het kan” (p. 79). Dat hadden deze jongeren natuurlijk snel genoeg door en ze maakten daar ook volop gebruik van. In het clubhuis – “een door de overheid gesubsidieerde coffeeshop” (p.95) – en op straat konden ze zich van alles permitteren dat thuis door autoritaire vaders, die vaak ook losse handjes hadden, niet geaccepteerd werd.
De meegaande aanpak buitenshuis leidde ertoe dat veel groepsleden niet of nauwelijks gecorrigeerd werden. Waar dat nog enigszins geprobeerd werd, de school in het bijzonder, gingen ze zelf weg of werden ze weggestuurd omdat ze onhanteerbaar bleken. De softe aanpak die veel Nederlandse hulpverleners en handhavers (toen?) kozen, pakte bij deze groep faliekant verkeerd uit; het beloonde en versterkte hun negatieve gedrag in plaats van het te corrigeren. Instanties werden op de meest uiteenlopende manieren voorgelogen en in de maling genomen (o.a. p.209). Een vorm van cultuurconflict; mogelijk het gevolg van onvoldoende kennis van de Marokkaanse cultuur en jongerencultuur bij veel Nederlandse instanties. Alleen al daarom is een boek als dit nuttig en leerzaam voor velen, ook vandaag de dag nog.
‘De Marokkaanse probleemgroep anno nu is aanzienlijk kleiner dan in het verleden’
Wat tenslotte heel erg in het oog springt – Werdmölder gaat er in zijn slotbeschouwing zelf ook op in – is hoe sterk de omvangrijke criminaliteit van deze groep jongeren en volwassenen verschilt van die van wat momenteel met een enigszins ongelukkige term (p.235) als Mocro Maffia wordt benoemd. Qua gewelddadigheid en qua criminele professionaliteit zijn beide groepen onvergelijkbaar. De Marokkaanse probleemgroep anno nu is misschien aanzienlijk kleiner dan in het verleden, maar tegelijk onvergelijkbaar veel problematischer en gevaarlijker.
Werdmölder heeft een interessant en leesbaar boek geschreven. Een nuttig boek ook, al is het in veel opzichten een soort update van eerder werk. Vooral nuttig als het leidt tot enige reflectie op het beleid dat we lange tijd gevoerd hebben en misschien nog wel steeds voeren ten aanzien van dit soort probleemgroepen.
Bibliografie
Hans Werdmölder, Kansparels. Mocro’s op het scherp van de snede. Just Publishers: september 2022. 240 blz.
Geef een reactie