Op een bijeenkomst voor raadsleden, griffiers en wethouders mag ik een lezing houden over de vraag wat we nou leren van lokale experimenten. Ik staar naar een leeg scherm en concludeer dat ik de vraag wanneer (onder welke condities) we leren van experimenten belangrijker vind. In de afgelopen artikelenreeks hebben we stilgestaan bij pogingen om de lokale democratie te vernieuwen. In dit slotartikel sta ik stil bij 6 mechanismen die leren lastig maken, en wat je kunt doen om als lokale vernieuwer meer uit je pogingen te halen.
Waarom begin je aan een experiment? Met de huidige set van gewoonten, middelen en beleid kom je er niet, dus je probeert iets nieuws. Wat dat gaat opleveren? Je hebt een vermoeden en waarschijnlijk goeie hoop, maar er zijn geen garanties. Het aardige van experimenten is het bewust nemen van risico’s. Nog voor het experiment is begonnen, zijn er echter al minimaal drie manieren waardoor de kans drastisch afneemt dat iets van het experiment wordt geleerd:
DEMOCRATIE NABIJ & LOKALE HELDEN
Vanuit het programma Lokale Democratie in Beweging is een groep mensen gedurende vier maanden ondersteund bij hun initiatief om de lokale democratie te verbeteren door middel van het DNa-lab (DNa staat voor Democratie Nabij). Deze vernieuwers zijn onder andere ambtenaren die nieuwe gesprekken met bewoners vormgeven, raadsleden die anders debatteren en inwoners die bij de gemeente ruimte maken voor hun betrokkenheid.
Over de idealen, frustraties en nieuwe inzichten van de negentien vernieuwers die aan het DNa-Lab deelnamen, hebben wij een reeks artikelen geschreven: in vijf korte verhalen en acht dwarsblikken, leest u meer over de avonturen van de lokale helden van nu. De verhalen zijn niet één op één op de vijf bijeenkomsten en deelnemers van het DNa-Lab gebaseerd. Zonder deze bijeenkomsten hadden deze verhalen echter niet verteld kunnen worden.
Deze reeks wordt op platform O gepubliceerd. Wij nodigen lezers uit op deze verhalen en dwarsblikken te reageren. Uw reacties verwerken wij in de definitieve artikelen en in een slotbeschouwing die eind september op papier (analoog) door het programma Lokale Democratie in beweging zal worden gepubliceerd.
- Aspirine-effect voor draagvlak
Het aspirine-effect doet zich voor wanneer in de zoektocht naar medestanders steeds nieuwe doelen worden toegevoegd aan het experiment. Zoals bij een aspirientje wordt het experiment goed voor vele kwaaltjes (maar een serieuze aandoening zou je niet aan het middel toe vertrouwen). Bij het aspirine-effect weet je aan de voorkant al dat je bedrogen uit zult komen. Zo wordt een raadslid geen betere debater van een nieuwe vergaderorde. Daar is iets anders voor nodig. - Tel sell-effect: met weinig inspanning veel resultaat
Tel sell-effect is het slimme zusje van het aspirine-effect. Deze doet zich voor wanneer in de zoektocht naar medestanders de vereiste inspanning systematisch wordt onderschat. Weinig inspanning, groot effect (sixpack in six minutes). Dat leidt ertoe dat vroeg in het experiment betrokkenen ontmoedigd raken. Zeker gedragsverandering (anders vergaderen, andere dialoog met bewoners) vraagt echt veel van politiek, bestuur en organisatie. - De mastodontenmaker: stereotypes over weerstand
Aan de voorkant is er altijd weerstand. Wie zich verdiept in veranderkundige literatuur komt al snel bij bijzondere typeringen over die weerstand terecht. Veel genoemde verklaringen worden angst (voor het onbekende of voor verlies), zelfvoldaanheid (‘het gaat toch goed zo’) en fatalisme (‘dat hebben we al vaker geprobeerd’). Mensen die zo worden ‘weggezet’ worden zelden serieus genomen. Zo wordt nog voor het experiment goed en wel is begonnen een groep betrokkenen geframed tot zelfvoldane mastodonten, angstige fossielen die de tekenen des tijds niet hebben begrepen.
Om goed om te gaan met deze valkuilen, is het belangrijk om stil te staan bij een voorliggende vraag: wat is eigenlijk een experiment? Het is een poging om iets te doen wat je niet eerder hebt gedaan. Burt Perrin (2002) benadrukt over pogingen tot innovatie wat we allemaal niet weten. Hij somt op: we weten niet wat zal werken, wie er voordeel van heeft, of de hoop uit zal komen, hoe de omstandigheden waaronder het experiment plaatsvindt zullen uitpakken. Een experiment is een oefening in onbevangenheid. Het aspirine-effect, het tel sell-effect en de mastodontenmaker zijn enerzijds manieren om de kwetsbaarheid van het experiment (voor gelatenheid en weerstand) te verminderen. Tegelijkertijd wordt zo het kleed onder het experiment vandaan getrokken. Wie beloften stapelt en de moeite marginaliseert, laat geen ruimte voor onbevangenheid.
Ik heb geen recept voor deze valkuilen. Dat zou wellicht ook een aspirine zijn. Wie een experiment begint, vraagt betrokkenen om een gunst om mee te doen aan iets waar geen garanties bij worden geleverd. Daarbij helpt het om juist de kwetsbaarheid van die vraag als gunst te beschouwen: de kans op een nieuw avontuur, nieuwe uitzichten en inzichten.
Binnen het experiment doemen weer andere mechanismen op die het leren kunnen belemmeren. Twee mechanismen verdienen bijzondere aandacht.
- Het experiment wordt het doel
Wie echt iets nieuws uitprobeert, verbindt zich dus aan iets kwetsbaars. In die verbinding gebeuren soms gekke dingen. Een lokale democratie-vernieuwer die zich ontpopt tot ‘lotinggelover’. Het middel wordt het doel en het doel wordt heilig. Schulz e.a., (2016) spreken in dit verband wel van escalatie van commitment. Als die escalatie eenmaal heeft plaatsgevonden, resteert er weinig ruimte voor ‘onbevangenheid’. - Het bijsluitereffect
Niet zelden ontregelt een experiment gevestigde gedragspatronen. Wat zich dan makkelijk voordoet, is het zogeheten bijsluitereffect: betrokkenen schrijven allerlei problemen toe aan het experiment. Zo zagen we een raadslid dat niet zo goed zonder zijn papiertje bleek te kunnen, zijn irritaties richten op de nieuwe vergaderorde (waarin de eerste ronde wordt overgeslagen). In dit geval bracht het experiment wellicht iets aan het licht dat het raadslid zich niet bewust was. Het experiment was hier dus niet de oorzaak van de irritatie, maar bracht wel een relevant gegeven aan het licht (‘Ik ben eigenlijk niet zo’n debater’).
Ook hier geldt dat er geen algemene recepten zijn om dit type ‘bijwerkingen’ van experimenten te voorkomen. Het helpt al om af en toe de vraag te stellen of deze mechanismen zich voordoen. Ik heb gemerkt dat het benoemen van deze effecten (voor een groep raadsleden) ontspannend werkt op de groepsdynamiek. Voor het leren van experimenten is het goed om echt de tijd te nemen om systematisch terug te blikken. De vraag is dan wel waar we naar kijken. Ook hier doet zich een hardnekkige valkuil voor.
- Doelgericht evalueren
Sommige experimenten zijn eigenlijk ‘pilots’: een tijdelijke of kleinschalige introductie van een nieuwe praktijk om deze later – in verbeterde/ beproefde vorm – blijvend in te voeren. Hier liggen vragen voor de hand als: Wat werkt er? Hoe werkt het? Werkt het zoals we willen? Een pilot wordt over het algemeen als geslaagd beschouwd als de ingevoerde praktijk doorgang vindt. Wie echter experimenten op deze manier evalueert, gaat voorbij aan de innovatieve kracht van experimenteren en slaat die mogelijk zelfs plat.
In How to – and how not to – evaluate innovation van Burt Perrin wordt een manier van evalueren geformuleerd die past bij het karakter (de vrijheid, de onzekerheden, de onbekendheden) van innovaties. Bij experimenteren ligt in plaats van doelgericht evalueren ervaringsgericht evalueren voor de hand. In het hart van het evalueren wordt leren van ervaringen (in plaats van oordelen over doelbereik) geplaatst:
‘That’s learning. Admitting uncertainty. Trying things. Making mistakes, ideally the small ones that come from failed experiments, rather than the huge ones that come from pretending you know what you’re doing’. (pp. 14-15)
Goede vragen bij leren van experimenteren zijn: wat hebben we geprobeerd? Wat gebeurde er (precies)? Wat herkennen we daarvan in ons dagelijkse werk? Wie had de neiging om af te haken en wanneer ontstond die neiging? Wat hielp om door te zetten op lastige momenten? Welke ervaring smaakt naar meer? Bij ervaringsgericht evalueren helpt het om een set ervaringen heel feitelijk beschikbaar te hebben. Vraag betrokkenen om een logboekje bij te houden, bouw tussentijds momenten in om ervaringen in beeld te brengen en te ordenen.
De lezing ging niet door. Door een huishoudelijk ongelukje belandde ik in het ziekenhuis. Op het moment van de lezing lag ik mijn roes uit te slapen. Het is verleidelijk om hier bij wijze van oplossing een post-op droom over een nieuwe democratie te schilderen. De les is echter veel platter en simpeler. Het dagelijks leven verschilt niet zo gek veel van een experiment. Het gaat nooit zoals je verwacht.
Literatuur
- Perrin, Burt (2002): How to – and How not to – Evaluate innovation in Evaluation (pp. 13 – 28) Sage Publications.
- Schulz, Martin, Nancy Chin-A-Fat, Mark van Twist, Martijn van der Steen, Daphne Bressers (2016): Zand in het raderwerk, Escalatie van commitment als patroon in het openbaar bestuur Achtergrondstudie NSOB, Den Haag.
Dit artikel is onderdeel van een reeks over de vernieuwing van de lokale democratie (zie kader). Lees hier de andere gerelateerde artikelen:
Het bevlogen raadslid uit Abbekerk
De ervaren wethouder
Spreken over de kwaliteit van democratie
Kraamkamer voor lokale democratie
Over kwaliteit van samenleven
Participatie als spiegelpaleis
De vreemde eend
Hoe krijgen we de raad mee?
Onze democratische instituties een beetje serieus nemen
De ambitieuze jonge ambtenaar
Tom van Doormaal zegt
Misschien mis ik de eerdere verhalen, waardoor de kaderstelling wat problematisch is.
Van mij mag een experiment gaan over het combineren van elementen op een nieuwe manier.
Dat is een wat ruimere definitie.
Maar een experiment met een nieuwe aanpak of werkwijze is altijd ook afhankelijk van anderen, die zich anders gaan gedragen of moeten gaan gedragen.
Dat betekent dat een experiment ook de component marktintroductie draagt: als je de gebruikers niet enthousiast hebt gekregen, heb je een nutteloos studeerkamerproduct.
Tom van Doormaal zegt
Het punt is: wat is een experiment nu precies? Daarover kun je uiteenlopende visies hebben.
Mijn jbf benadering is simpel: elke vakman en vakvrouw weet hoe iets beter kan dan de bestaande praktijk. Dat moeten ze dan ook maar waarmaken. Dat delen wij.
Maar dan? Waarom vinden niet veel meer goede ideeën ingang? Je hebt tenslotte maar weinig aan een briljant idee dat ik de kast ligt.
Daarom gebruik ik het woord marktintroductie: een goed idee moet ook worden toegepast.
Alleen: het bestaande is doorgaans vijandig jegens het nieuwe, het andere. Met dat probleem heb je te maken.
In mijn experimentenverleden bij VROM ben ik veel van dit type strijd tegen gekomen: ooit wilden we eenvoudige lift installaties tegen bestaande woningen en galerijen plakken. Dat kon niet, want het liftenkartel vond de simpele liften uit Scandinavië veel te gevaarlijk voor liftmonteurs. Dat ouderen te lang moesten trap lopen naar vier hoog telde niet.
Een ander voorbeeld is de half voltooide decentralisatie en verzelfstandiging van woningcorporaties. Het idee was modern en deugdelijk, maar het kwam te vroeg en de politiek keerde terug naar micromanagement, met parlementaire enquetes en dergelijke als gevolg.