Arjen van Veelen, journalist en publicist van onder meer de NRC en De Correspondent, is in Rotterdam. Een ode aan de inefficiëntie in de huid van de stad gekropen. Zijn stad. Rotterdam. De stad waar hij geboren werd en opgroeide. De stad waar hij, na vele omzwervingen, enige jaren geleden terugkeerde. Een stad waar veel hetzelfde gebleven leek maar nog veel meer veranderd bleek te zijn. Drastisch veranderd. Een andere stad dus; een stad ook waar hij een ingewikkelde haat-liefdeverhouding mee lijkt te hebben[1].
Nederland heeft geen grote traditie op het gebied van stadsstudies. Ze zijn er wel, maar mondjesmaat. Een echte school op dit gebied, zoals ooit de Chicago School, kennen we niet. Dat is jammer. Dat laat Rotterdam zien.
Van Veelen gaat, als een antropoloog in eigen land, op zoek naar de vele kanten van het hedendaagse Rotterdam. Die antropoloog doorkruist op vele manier de stad. Neemt participerend waar. Soms niet zonder enig gevaar, zoals bij het los en vast maken van containers. En natuurlijk praat hij ook veel met zeer uiteenlopende Rotterdammers. Bij voorkeur, zo lijkt het, met gewone Rotterdammers in plaats van met bestuurders, marketeers of captains of industry, zoals andere journalisten vaak doen.
Verkeerde lijstjes
Ooit – nog niet zo heel lang geleden – zei burgemeester Opstelten dat Rotterdam alle verkeerde lijstjes aanvoerde. Niet zijn meest verstandige uitspraak. Maar daarmee nog niet onwaar. Sinds die tijd is er veel veranderd. Vooral ten goede.
Rotterdam is aantrekkelijker geworden voor veel inwoners en zelfs voor toeristen. Maar Van Veelen laat zich niet misleiden door de schone schijn van de front stage: de vele nieuwe dure appartementen, het opbloeiende culturele leven, de overdaad aan (vaak dure) horeca, de op gang komende vergroening. Hij ontkent die positieve ontwikkelingen allerminst. Maar hij laat tegelijkertijd zien dat er ook, nog steeds, een achterkant is van slechte woningen, lage inkomens, onzeker flexwerk, zware en ongezonde arbeid, eenzaamheid en vervreemding. Bij wijze van spreken: de Kop van Zuid heeft ook een achterkant en die is allesbehalve fraai. Niet voor niets is er een Nationaal Programma Rotterdam Zuid.
Ongezellige binnenstad
In dertig korte schetsen probeert Van Veelen greep te krijgen op dat snel veranderende Rotterdam. Soms meer historisch, zoals in het hoofdstuk over de gevolgen van het bombardement en de wederopbouw. Boodschap: het na-oorlogse beleid vernielde meer historisch waardevolle panden dan het bombardement. Met als resultaat een ongezellige, weinig leefbare binnenstad. Soms zijn zijn schetsen actueel en toekomstgericht. Bijvoorbeeld in een hoofdstuk over de gevolgen van de snelle opmars van de containers. Met af en toe onverwachte vergezichten als: ‘zonder containers geen Trump’ (p. 138).
Veel hoofdstukken zijn gebaseerd op eigen, participerende, waarneming. Persoonlijke ervaringen en maatschappelijk inzicht worden dan op een bijzondere manier met elkaar verweven. Het levert boeiende en uiterst leesbare schetsen van voor- en achterkant van de stad op. Vaak reikt de betekenis daarvan veel verder dan ‘alleen maar’ Rotterdam. Rotterdam fungeert dan als een soort laboratorium voor het traceren van veel ruimere maatschappelijke en economische trends. Het is een soort maatschappijkritische analyse, die in de sociologie niet zou misstaan.
Gaandeweg passeren veel actuele maatschappelijke en grootstedelijke problemen de revue: woningnood, dakloosheid, eenzaamheid, slechte arbeidsomstandigheden en onderbetaalde arbeid, vervreemding, verslaving en drugshandel; zelfs de kindertoeslagenaffaire blijft niet onbesproken.
Nostalgie
Een zekere nostalgie ontbreekt ook niet. Zoals bijvoorbeeld over de uit het centrum van de stad verdwenen havens, schepen en zeelieden. Die gaven de stad immers ooit haar karakter. Nu zijn ze, ver weg, naar de tweede Maasvlakte verbannen of helemaal niet meer te bekennen; twintig zeelieden runnen een schip van vele honderden meters lang met duizenden containers aan boord. De efficiëntie vergt dat zo’n schip zo kort mogelijk aan de wal ligt; zo snel mogelijk wordt gelost. Containers en hun impact op ons werken, leven en zelfs denken, lopen overigens als een soort rode draad door dit boek heen. Ze staan symbool voor een extreem, soms doorgeschoten, efficiency denken, kenmerkend voor het neoliberale marktdenken (o.a. p.185 ev.; p.192 ev.).
Stad uitgejaagd
De belangrijkste algemene boodschap in het boek lijkt mij dat de sociale ongelijkheid in de afgelopen jaren wel van karakter is veranderd maar niet per se kleiner geworden. De krotwoningen en de pure armoede van (delen van) het vooroorlogse Rotterdam zijn verdwenen. Maar er zijn nog steeds veel Rotterdammers die, naar de normen van nu, slecht gehuisvest zijn moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen en niet of nauwelijks kunnen profiteren van het vele dat de stad te bieden heeft. Sommigen van hen worden zelfs de stad uit gejaagd door de sloop van steeds meer sociale huurwoningen (p.127), de voor hen onbetaalbare vrije sector huren en de onbereikbare koopwoningen. Daartegenover staan anderen, die het zich allemaal wel kunnen permitteren. Wonen en leven in de gerevitaliseerde stad lijkt steeds meer een voorrecht van geprivilegieerden te worden. Rotterdam is daar overigens allerminst uniek in.
Uiteindelijk is dit, omvangrijke maar zeer leesbare, boek vooral een scherpe en uiterst kritische analyse van onze huidige samenleving. Rotterdam is daar vooral een uitermate geschikt vertrekpunt voor: wat hen allen verenigde, was modern onbehagen over een maatschappij waarin passief consumeren ons lot leek. We wilden weer burgers zijn (p.233/4).
Cultuurpessimist
Toegegeven dit boek is geen wonder van nuance. Daarvoor lijkt van Veelen toch wat al te boos over onrecht en ongelijkheid (o.a.p.285). Daarvoor is hij ook wat te veel een cultuurpessimist: ‘De grote ontwrichting hing in de lucht, het einde van de vanzelfsprekende weelde leek nabij’ (p.321). Soms lijkt hij ook een beetje uit de bocht te vliegen. Dat geldt zeker in een aantal passages over jongeren die terechtstonden vanwege de heftige ‘avondklok’ rellen. Goed dat hij hun gedrag – anders dan Rutte – wel in een (sociologische) context probeert te plaatsen maar uiteindelijk leest het voor mij iets te veel als een verontschuldiging voor hun gedrag (hoofdstuk 25). De wat mysterieuze ondertitel van het boek – Een ode aan de inefficiëntie – wordt daar ook duidelijker als hij schrijft over ‘de liefdeloze geest van de efficiëntie die heel de samenleving ondermijnt’ (idem).
Rotterdam is een mooi boek dat je om vele redenen gelezen moet hebben. Al is het maar vanwege de mooie tussenzinnen als ‘Ik werd een hoarder van snippertjes stad’ (p.259) of ‘een afvalraper was een flaneur met een missie’ en ‘De afvalgrijper gaf grip, het besef dat niet alles hopeloos was’ (p.231). En wat te denken van: bijna nergens zag je het vierkante denken zo helder als op de Maasvlakte (p.192). Stijlbloempjes. Maar vooral ook teksten om over door te denken. Daar nodigt dit boek op vele manieren toe uit.
[1] Arjen van Veelen, Rotterdam. Een ode aan de inefficiëntie. De Correspondent, 2022. 364 pagina’s.
Geef een reactie