Met ons gaat het nog altijd goed, betoogt Peter Hein van Mulligen in zijn recent verschenen, gelijknamige boek. Dave van Ooijen onderschrijft die conclusie, maar stelt dat het met sommigen beter gaat dan met anderen.
We zitten nog midden in de coronacrisis. De grootste gevolgen voor de werkgelegenheid zullen mogelijk pas vanaf september zichtbaar worden. In die zin is het gewaagd dat uitgeverij Prometheus eind juni het boek Met ons gaat het nog altijd goed; 8 sombere mythes over Nederland ontrafeld’uitbracht, geschreven door Peter Hein van Mulligen, hoofdeconoom van het Centraal Bureau voor Statistiek (CBS). Hoewel je het gevoel hebt dat de titel niet helemaal meer van toepassing is, zet het boek op een heldere wijze uiteen dat voor het opvangen van de gevolgen van de crisis het van belang is wat de uitgangssituatie is. Van Mulligen laat op een overtuigende manier zien dat onze uitgangspositie veel beter is dan de meeste mensen denken. Op tal van terreinen (economische groei, werk, inkomen, onderwijs, huisvesting, vrije tijd) is Nederland er de afgelopen decennia op vooruit gegaan en staan we er beter voor dan menig ander land. Maar niet op alle fronten gaat het goed. Want terwijl het ‘met ons nog altijd goed gaat’, gaat het met sommigen nog altijd beter dan met anderen.
Economische groei
Een van de vragen die Van Mulligen in het boek beantwoord gaat over economische groei. Is economische groei goed, zo vraagt Van Mulligen zich af. Kunnen we niet minder vliegen en minder afhankelijkheid worden van goederen uit Azië, Afrika en het Midden-Oosten?
‘Economische groei is niets anders dan het gevolg van de innoverende menselijke geest’
Maar wat is economische groei nu eigenlijk? Economische groei is volgens Van Mulligen niet ‘meer geld’ of ‘meer spullen’. Het is ook niet ‘meer vervuiling’ of ‘meer uitputting van natuurlijke hulpbronnen’. Waarom we economisch groeien komt doordat we open staan voor verandering, we door die houding allerlei ontdekkingen doen en die vervolgens weten te vertalen in producten en diensten. Het open staan voor verandering is volgens de auteur een belangrijke voorwaarde voor economische groei. De volgende stap is menselijk vernuft. Als mensen in staat zijn na te denken over slimmere oplossingen voor problemen (openstaan voor verandering) en zelf profijt kunnen hebben van die oplossingen, dan vinden ze die oplossingen ook. Economische groei is dan ook niets anders dan het gevolg van de innoverende menselijke geest. Het gaat niet om meer spullen produceren of meer grondstoffen gebruiken, maar om ze slimmer te produceren of te gebruiken. Daarnaast is het simpelweg zo dat als de economie groeit dat dit mensen vertrouwen in de toekomst geeft, wat ze optimistischer en gelukkiger maakt, zo stelt Van Mulligen.
Gemiddeld beter
Volgens Van Mulligen berusten veel van de sombere opvattingen over Nederland niet op feiten, maar op mythes. Met het boek probeert de auteur aan te tonen dat we niet slechter rondkomen dan vroeger, de ongelijkheid niet toeneemt, Nederland niet onveiliger wordt, het met de integratie van migranten niet alleen maar slecht gaat, de sociale samenhang niet afneemt, het niet slechter gaat met emancipatie en zelfs dat het met het milieu op veel fronten beter gaat. Ja, er zijn nog veel problemen en uitdagingen om op te lossen, en het gaat misschien slechter dan we willen, maar het gaat nog steeds beter dan de meeste mensen denken. En die verbetering mag dan wel een gemiddelde zijn en niet voor iedereen gelden, maar ook degenen die stellen dat het nu slechter gaat dan vroeger doen een uitspraak over dat gemiddelde. Of het met sommige mensen beter of slechter gaat dan gemiddeld is een andere kwestie dan of het nu als geheel (en dus gemiddeld) beter of slechter gaat dan vroeger. En als geheel is Nederland de afgelopen decennia een rijker, vriendelijker, toleranter, veiliger en gedeeltelijk zelfs schoner land geworden. Onze uitgangspositie om met een crisis om te gaan is volgens Van Mulligen nooit beter geweest. En hoewel dat voor Nederland als geheel klopt, is de uitgangspositie bij het begin van de crisis niet voor iedereen gelijk. Deze pakt niet voor iedereen gelijk uit. En deze heeft vooral voor jongeren, flexwerkers, uitzendkrachten, migranten en laagopgeleiden grotere gevolgen dan voor anderen.
Waarom het nog beter kan
In het boek behandelt Van Mulligen een groot aantal actuele vraagstukken. Een daarvan betreft de noodzaak van verdere robotisering en automatisering. Volgens de auteur zullen we robots in de toekomst nog hard nodig hebben. De belangrijkste reden daarvan is de vergrijzing die rond 2040 zijn hoogtepunt zal hebben bereikt. In dat jaar zal naar verwachting meer dan een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder zijn. En zal een aanzienlijk deel van de bevolking niet meer in de werkzame leeftijd zijn. Hoe in dat geval de (publieke) voorzieningen in stand te houden en te kunnen voorzien in het onderhoud (pensioen) van deze groeiende groep.
‘De enige structureel manier om meer welvaart te creëren is door automatisering en robotisering’
Volgens Van Mulligen zijn er drie mogelijkheden om dat op te vangen: meer mensen, meer werken of meer doen in dezelfde tijd. De eerste optie is volgens hem niet populair en is ook als structurele oplossing twijfelachtig. Ook de tweede optie is volgens hem geen structurele oplossing. Dan blijft over: meer doen in dezelfde tijd, oftewel slimmer werken. Daarmee legt hij de vinger op een zere plek. Een hogere arbeidsproductiviteit is de enige structurele manier om meer welvaart te creëren. De manier om dat te doen is automatisering en robotisering. Een oplossing die hoogst actueel is sinds op 10 juli door het NIDI en CBS het rapport ‘Bevolking 2050’ werd gepubliceerd, waaruit naar voren komt dat we in 2050 in Nederland 4,8 miljoen 65-plussers zullen hebben (tegenover 3,2 miljoen nu) en de beroepsbevolking zal zijn gegroeid naar 10,3 miljoen (tegenover 9,3 miljoen nu). Ondanks toename van het aantal (arbeids-)migranten in de beroepsbevolking zal alleen verbetering van de arbeidsproductiviteit en arbeidsparticipatie een structurele oplossing zijn om in ons onderhoud en onze welvaart te kunnen blijven voorzien.
Vermogensongelijkheid
Een van de onderwerpen waarbij het beeld van de auteur inmiddels is achterhaald betreft het hoofdstuk waarin hij stelt dat de ongelijkheid niet gegroeid is. Dat geldt overigens wel met betrekking tot inkomensongelijkheid, waarbij Van Mulligen tot de conclusie komt dat die al dertig jaar vrijwel onveranderd is gebleven. Maar hoe zit het met betrekking tot vermogensongelijkheid? Hoewel Van Mulligen zegt dat vanwege de gebrekkige beschikbaarheid van goede gegevens het meten van vermogensongelijkheid een probleem is, stelt hij dat de wel beschikbare gegevens suggereren dat de vermogensongelijkheid in de afgelopen 25 jaar weliswaar hoog is, maar ook redelijk constant. Op basis van onderzoek van onderzoekers van de Universiteit van Leiden zegt hij dat het aantal rijken weliswaar stijgt, maar dat ook het aantal armen niet is gestegen, wat juist de kans groot maakt dat de vermogensongelijkheid is gedaald. De onderzoekers keken daarbij naar het aandeel van de rijkste 1 procent van de Nederlanders. Volgens Van Mulligen wijst niets erop dat de rijken rijker zijn geworden, en de armen armer zijn geworden. Dat is een conclusie die de auteur in de volgende versie van het boek zal moeten bijstellen. Op 1 juli 2020 berichtte het economenvakblad ESB namelijk dat de vermogensongelijkheid, anders dan tot nu werd verondersteld, groter is geworden dan gedacht. Op basis van onderzoek van onder meer Coen Teulings en Bas van Bavel zou de rijkste 1 procent niet een kwart, maar zelfs een derde van al de private vermogens in Nederland (ca. 1.600 miljard euro) bezitten. Verder nam het vermogen van de top-500 tussen 2011 en 2018 met 22 procent toe. Al met al gaat het ‘met ons dus nog altijd goed’, maar gaat het ‘met sommigen beter dan met anderen’.
*Peter Hein van Mulligen, ‘Met ons gaat het nog altijd goed. 8 sombere mythes over Nederland ontrafeld’, Prometheus Amsterdam, 2020, 320 pagina’s, € 20,99
Geef een reactie