Weinig is zo belangrijk als vertrouwen in de overheid. De overheid kan zoveel regelen, omdat we ons vrijwillig onderwerpen aan de meeste wetten en regels. Niet dat iedereen het altijd eens is met elke wet of regel, maar we willen veel accepteren omdat we erop vertrouwen dat de overheid zich houdt aan bepaalde uitgangspunten die eigenlijk elk weldenkend mens deelt. Eén van die uitgangspunten is dat de overheid eerlijk spel moet spelen. Met ander gedrag loopt de overheid het risico om dat vertrouwen te verliezen. De overheid mag niet haar macht misbruiken om een bepaald besluit te nemen of haar oordeel al klaar hebben voor de feiten op tafel liggen. Juist dit uitgangspunt onttrekt zich makkelijk aan het oog van de burger en dat van de rechter.
‘Institutionele vooringenomenheid’, noemt de commissie-Donner het gedrag van de Belastingdienst in de toeslagenaffaire. Een bepaalde groep ouders die kinderopvangtoeslag had aangevraagd, werd vanaf het begin benaderd als fraudeur. Bij een groot deel van hen werd de toeslag stopgezet met vaak grote gevolgen, zoals het verlies van een baan. Ze werden onderworpen aan een zeer strikte controle. De geringste tekortkoming kon leiden tot het terugvorderen van de toeslag in dat jaar en de jaren daarvoor. Met als meest kafkaëske gevolg dat soms het niet meer kunnen betalen van de opvang na stopzetting van de toeslag werd gebruikt als argument. Dit alles niet omdat die ouders zelf iets gedaan hadden wat aanleiding gaf tot een vermoeden van fraude, maar alleen omdat ze werden gecontroleerd in het kader van een project van het Combiteam Aanpak Facilitators (CAF), een speciaal fraudeteam. Dit concludeerde de commissie half november 2019 in een interim-advies.
‘De rechter kan niet gemakkelijk doorzien of de overheid structureel bevooroordeeld is’
Tegen institutionele vooringenomenheid is nu geen goede rechtsbescherming, zo schrijft de commissie. Een rechter ziet een individuele zaak en kan daarom niet gemakkelijk doorzien als de overheid structureel bevooroordeeld is. In het advies beschrijft de commissie hoe die vooringenomenheid een plek kreeg in werkinstructies, bezwaar- en beroepstrajecten, bij de invordering en ook bij nieuwe aanvragen van deze ouders.
De ICT wordt niet expliciet benoemd als onderdeel van de institutionele vooringenomenheid. Dat is vreemd. Een geautomatiseerd systeem startte na een half jaar de invordering automatisch weer op. Ten onrechte verviel daardoor uitstel van betaling. De Belastingdienst maakt geen gebruik van de mogelijkheid tot opschorting, omdat het besluitvormingssysteem deze mogelijkheid niet in zich had. Dat sommige ouders niet meer via de portal een toeslag konden aanvragen, was mede onrechtmatig omdat de toeslag was stopgezet in plaats van opgeschort.
Of vooringenomenheid nu verankerd is in werkinstructies of systemen maakt niet uit. Beide worden door mensen gemaakt. Voor beide is de overheid verantwoordelijk. ICT maakt beslissingen niet objectief of eerlijk. Met ICT kun je vooringenomenheid maar al te makkelijk institutioneel verankeren.
*Deze column verscheen oorspronkelijk in het Financieele Dagblad op 23 november 2019.
Stichting Kafkabrigade verzorgt masterclasses over digitalisering en
behoorlijk bestuur. Voor meer informatie:
kafkabrigade.nl/onderwijs
Geef een reactie