Tal van mensen werken hard. Maar waarom eigenlijk? Zouden we niet gewoon toekunnen met vijftien uur? In het essay Waarom werken we zo hard? Op weg naar een economie van de vreugde legt Govert Buijs, hoogleraar politieke filosofie en levensbeschouwing aan de Vrije Universiteit van Amsterdam, op een simpele en doeltreffende manier uit waar het idee vandaan komt dat we hard zouden moeten werken. Op zoek naar een antwoord moeten we ons niet blind staren op ons eigen land, maar vooral kijken naar geopolitieke ontwikkelingen.
Eén ontwikkeling is daarbij volgens hem vooral van belang. Te weten: de val van de Berlijnse Muur in 1989. Vanaf dat moment werd wereldwijd één bepaalde manier van denken over markt en economie dominant onder de politieke en economische elites. Dat is het denken van het neoliberalisme. Dat denken werd in 1987 al eens door de toenmalige Britse premier Thatcher omschreven: ‘And, you know, there is no such thing as society. There are individual men and women, and there are families’. Het prikkelende essay van Buijs is een pleidooi voor een geheel andere visie op economie, markt en werk.
Transitie
Volgens Buijs komt aan de economische ontwikkeling van de afgelopen tweehonderd jaar langzaam een einde en zijn we op weg naar een ingrijpende transitieperiode. Niet een periode overigens waarin alles minder wordt, maar één waarin we de ‘homo economicus’ achter ons laten en ‘betekenis’ weer een rol gaat spelen. Volgens Buijs is het vooral van belang dat we beginnen om integraal na te denken over de samenleving en economie van overmorgen. Hoe kunnen die samenleving en economie eruit zien? Met name: hoe willen we dat die eruit zien?
‘Zullen individueel gewin en de aanschaf van steeds meer spullen worden vervangen door een economie van de vreugde?’
Een belangrijk onderdeel daarvan is dat de nieuwe economie en samenleving gestoeld zal zijn op nieuwe vormen van verbondenheid tussen alle lagen en groepen van de samenleving, aldus Buijs. In de nieuwe economie zullen innovativiteit en creativiteit ingebed zijn in gezond functionerende, inclusieve instituties die zijn afgestemd op de draagkracht van de natuur. Een economie die ons de mogelijkheid biedt betekenisvol bezig te zijn en recht te doen aan essentiële dimensies van het goede leven. In plaats van de ‘homo economicus’ zal de ‘homo cooperans’ (de samenwerkende mens, red) centraal komen te staan. Zal de vreugdeloze economie van vandaag, die draait om individueel gewin en de aanschaf van steeds meer spullen, worden vervangen door een economie van de vreugde? Waarin hulpvaardigheid, zingeving en de behoefte aan erkenning en waardering meer centraal zullen komen te staan?
Welbegrepen eigenbelang
Hoewel Buijs het door Alexis Tocqueville (Frans staatsman uit de negentiende eeuw en grondlegger van het politiek liberalisme, red.) gemunte begrip ‘welbegrepen eigenbelang’ niet noemt, vormt dit de basis van het sinds tweehonderd jaar bestaande burgerlijk besef dat je alleen verder komt als je samenwerkt. Als we goed kijken, zien we op tal van plekken dit burgerlijk besef opduiken. Hoewel het de laatste dertig jaar is weggedrukt door het neoliberalisme – dat de nadruk legt op individualisme en persoonlijk gewin – spoort dit besef volgens Buijs met de diepe antropologische grondgegevens omtrent onze menselijke coöperativiteit en onze behoefte aan en vermogen tot waardering en erkenning.
Dat Buijs niet alleen politicologie en filosofie studeerde, maar ook theologie, komt in het antropologisch vloertje dat hij in deel 1 van het boek legt goed naar voren. Reeds in de brieven van apostel Paulus komen we de zin van het roemruchte ‘calvinistische arbeidsethos’ tegen. Dat is ‘het elkaar en zo de gemeenschap dienen’. Met de constatering dat de mens van nature een cultuurwezen en een gemeenschapswezen is, juist ook door de individuele talenten die divers verdeeld blijken, zitten we volgens Buijs al heel dicht op de centrale vraag: waarom hebben we een economie en waarom werken we zo hard?
Adam Smith
Om een antwoord op die vraag te vinden, gaat Buijs in deel 2 in op de economische wereldgeschiedenis, de economische wetenschap en het verlichtingsdenken. Daarbij gaat hij onder meer in op het werk van de Schotse verlichtingsdenker Adam Smith (1723-1790), de aartsvader van de economie. Ook vraagt hij zich af waar de uiterst hardnekkige mythe vandaan komt als zou Smith de bedenker zijn van de ‘homo economicus’ en van eigenbelang als centraal gegeven in de markteconomie.
In navolging van de adembenemend scherpe beschrijving van de innerlijke gesteldheid van de mens in The Theory of Moral Sentiments (1759) komt Adam Smith aan de vooravond van de industriële revolutie met An Inquiry Into the Nature and Causes of the Wealth of Nations (1776) tot een revolutionaire analyse over het geheim van de economie. In een frontale aanval op het mercantilisme en het uitbuitend imperiale denken van die tijd, komt Smith tot de conclusie dat niet de hoeveelheid edele metalen het geheim van een economie is, maar de arbeidsdeling. En de daarbij behorende centrale gedachte dat mensen door uitwisseling zowel hun eigen belang als elkaars belang dienen. Wat aansluit op het eerder aangehaalde begrip ‘welbegrepen eigenbelang’ van Alexis de Tocqueville.
Antropologie
En daarmee zijn we weer terug bij de centrale these in het essay van Buijs. Dat wil zeggen: de door Buijs gehanteerde antropologische definitie van economie: economie als de creatieve samenwerking tussen mensen. Op basis van deze definitie komt Buijs in het derde en laatste deel van zijn essay tot het benoemen van de uitdagingen voor de komende decennia. Beknopt schetst hij de weg naar ‘de economie over honderd jaar’.
‘Het ontspoorde economisch denken heeft tot zielloos handelen van kille managers geleid die de mens als factor hebben laten verdwijnen’
Volgens Buijs gaat het om zes transformaties. Behalve het vinden van een nieuwe balans tussen mens en natuur gaat het om het doorzetten van de dematerialisering van de economie. Volgens Buijs gaan we door technologische ontwikkelingen een nieuwe fase in. Een periode waarin sprake zal zijn van een grotendeels immateriële economie. Door toenemende automatisering en robotisering van de materiële economie zal er meer en meer ruimte en tijd komen voor domeinen als zorg, onderwijs en in het algemeen voor ‘verzorging’, ‘verdieping’ en ‘belevenissen’. Andere transformaties betreffen nieuwe verhoudingen van flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt en nieuwe ‘Rijnlandse’ verhoudingen tussen arbeid en kapitaal. Tot slot verwacht Buijs dat bedrijven in lijn met de antropologische definitie van economie meer en meer als coöperaties zullen gaan werken. En dat zich een nieuwe ‘meetkunde’ zal ontwikkelen die in navolging van de Better Life Index van de OECD andere dimensies van de economie zichtbaar maakt.
Prikkelend
Ondanks het hoog institutionele gehalte en abstracte karakter van de zes besproken transformaties heeft Buijs een stevig onderbouwd betoog geschreven. Een essay dat aanzet tot nadenken over waarom we hard werken en wat het doel ervan is. Hoewel het boek vooral bedoeld is om de curricula van het middelbaar en hoger onderwijs aan te passen en het kritisch denken in het hoger onderwijs te stimuleren, is het niet alleen interessant voor degenen die in het onderwijs werkzaam zijn of studeren. Want het mensbeeld dat aan het economisch denken van vandaag ten grondslag ligt, komt ook in andere domeinen en instituties terug. Het ontspoorde economisch denken heeft ook in andere sectoren tot zielloos en technocratisch handelen van kille managers geleid die de mens als factor hebben laten verdwijnen. Met het antropologisch alternatief dat in Waarom werken we zo hard?’ centraal staat, heeft Buijs een prikkelende en originele bijdrage geleverd om het economisch denken een andere kant op te duwen.
Govert Buijs, Waarom werken we zo hard? Op weg naar een economie van de vreugde, Boom filosofie, 180 pagina’s, 2019.
Geef een reactie