Nederland staat voor grote uitdagingen. Het rijk wil die oppakken door samen te werken met andere overheidslagen, provincies, waterschappen en gemeenten in samenwerking met het maatschappelijk middenveld. De Denktank van de Vereniging Nederlandse Gemeenten heeft hier al in het jaarbericht over 2018 aandacht aan besteed. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties (BZK) heeft de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) gevraagd om te reflecteren op “de regio als een interbestuurlijke coalitie om een regionale opgave aan te pakken, waarbij naast verschillende overheidsniveaus ook maatschappelijke en private partners betrokken kunnen zijn”.
De ROB adresseert dit verzoek in een tweetal rapporten: Rol nemen, Ruimte geven van mei 2021 en Droomland of niemandsland? van een maand later. In het eerstgenoemde rapport worden de ervaringen met een drietal projecten geanalyseerd. Het tweede rapport behandelt de dubbelhartigheid van een regionale aanpak. De regio is de geschikte schaal voor een groot aantal uitdagingen (het droomland), maar opgave en uitvoering is een uitwerking van een globaal model voor de governance voor nieuwe samenwerkingsconstructies. Om de uitgebreide en grondige analyse van dit advies samen te vatten: opgave en uitvoering, bestuurlijk vermogen, verantwoordelijkheden en financiën (kaderstelling en controle) en democratische legitimatie zijn in de regio niet in balans (het niemandsland). De regio is op dat punt een niemandsland. Vervolgens wordt een model gepresenteerd voor een betere balans. De vraag is of het middel niet erger is dan de kwaal en of een taakgerichte regio-indeling geen panacee is voor de maatschappelijke opgaven.
‘Het probleem van democratische legitimatie doet zich al voor bij de bestaande gemeenschappelijke regelingen’
Enerzijds is de oriëntatie op regio’s begrijpelijk omdat regionale samenwerkingsverbanden al tientallen jaren bestaan en vele verschijningsvormen kennen. De grondgedachte onder deze samenwerkingsverbanden is dat de reikwijdte van een maatschappelijke opgave over de grenzen van gemeenten of provincies heen gaat of omdat het eenvoudigweg efficiënter is om de maatschappelijke opgave gezamenlijk op te pakken. Deze samenwerkingsverbanden zijn door de bank genomen van onderop, in het bijzonder door gemeenten en provincies opgezet. Wat wij nu zien is een beweging naar een taakgerichte top-down opgelegde samenwerking. Op basis van een in het regeerprogramma geformuleerde (nationale) maatschappelijke opgave wordt een regio geconstrueerd. Deze beweging is al in gang gezet met verplichte gemeenschappelijke regelingen, de constructie met centrumgemeenten in het sociaal domein en recentelijk met de regionale energiestrategieën.
Dilemma’s
Het ROB beschouwt deze ontwikkeling als een gegeven en komt met ideeën over de governance van deze nieuwe soort samenwerkingsverbanden, waaronder de borging van de democratische legitimatie. Dat is geen geringe opgave want het probleem van de democratische legitimatie doet zich al voor bij de bestaande gemeenschappelijke regelingen. Het nu bij de Eerste Kamer aanhangige wetsvoorstel ter versterking van die legitimatie zal naar opvatting van onder meer de Raad van State, het probleem niet oplossen. Desondanks heeft de nieuwe minister van BZK haar hoop op dit wetsvoorstel gevestigd, zoals blijkt uit haar antwoorden d.d. 9 februari 2022 op Kamervragen over bedreiging van de lokale democratie door gemeenschappelijke regelingen.
‘Is het realistisch te veronderstellen dat het met een regionale kwaliteitskaart anders zal lopen?’
Het model van de ROB, neergelegd in een regionale kwaliteitskaart, komt tegemoet aan een aantal dilemma’s in de governance. In theorie tenminste. Om een paar dingen te noemen. In een uitgebreid overlegcircus van alle betrokken decentrale overheden, maatschappelijke instellingen, bedrijven en bewoners worden de regionale doelstellingen geformuleerd. Vervolgens formuleren betrokkenen gezamenlijke uitgangspunten over de kwaliteit van bestuur, ruimte voor maatwerk en democratische en financiële verhoudingen. Die afspraken vormen de regionale kwaliteitskaart. Vervolgens worden als mogelijke keuzes genoemd een provinciale toets (maar wat als het regioconstruct over provinciegrenzen heen reikt?), verplicht op overeenstemming gericht overleg, provinciale bevoegdheid om knopen door te hakken als er geen overeenstemming komt, en regionale toezichtsraden die aan de volksvertegenwoordigingen rapporteren.
Te laat
Maar is dat niet te laat? Krijgen we processen zoals de regionale energiestrategieën, nota bene mede geïnitieerd door de VNG, waarin de gemeenteraden pas aan het einde daarvan een formele positie hebben? Als we nu al zorgen uiten over de werkdruk van volksvertegenwoordigers en hun krappe ondersteuning, is het dan realistisch te veronderstellen dat het met een regionale kwaliteitskaart anders zal lopen?
Dit alles roept het beeld op van een nieuw, extra vergadercircuit, waarin professionals de hoofdrol spelen en de volksvertegenwoordigers, het nakijken hebben. Dan zijn de randvoorwaarden waaraan de rijksoverheid zou moeten voldoen, nog onbesproken gelaten. Zou het ROB met dit rapport hebben willen demonstreren dat een nieuw soort regioconstruct niet kan voldoen aan de eisen van proportionele governance en democratische legitimatie? Het lijkt er verdacht veel op.
*Dit artikel is geschreven door de commissie Openbaar Bestuur van de Vereniging van Griffiers en verscheen oorspronkelijk op 17 februari 2022.
Geef een reactie