Met decentralisatie van taken neemt de urgentie om kennis te delen toe. Hoe krijgen we de juiste kennis bij de mensen die voor ons de belangrijke beslissingen moeten nemen?
Het decentraal bestuur heeft sinds het begin van deze eeuw flink aan belang gewonnen: het Rijk heeft in verschillende etappes tal van taken gedecentraliseerd naar provincies en vooral gemeenten. Gemeenten werden in 2003 verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet werk en bijstand. Vier jaar later volgde de Wet maatschappelijke ondersteuning, waarmee gemeenten de ruimte kregen om hun inwoners op het terrein van zorg en welzijn meer maatwerk te leveren. In 2015 volgde het voorlopige kroonstuk op een lange tendens van decentralisaties in het sociale domein met de overheveling van onder meer de jeugdzorg naar gemeenten.
Decentrale bestuurders aan zet
Komende jaren komen nieuwe opgaven op provincies en gemeenten af, dit keer vooral in het fysieke domein. De nieuwe Omgevingswet brengt het decentraal bestuur in positie om in nauw overleg met direct betrokkenen, zoals bewoners, belangrijke keuzes te maken over de inrichting van stad en ommeland. De doelen en voornemens die voortkomen uit het Klimaatakkoord zullen eveneens, wat betreft de implementatie, op het bord van gemeenten en provincies komen te liggen. Dat kunnen we nu al waarnemen bij de Regionale Energiestrategieën. We gaan het ook straks zien bij het stap voor stap energieneutraal maken van onze huizen.
‘Het past bij onze bestuurlijke traditie en cultuur dat decentrale overheden veel ruimte krijgen om eigen afwegingen en keuzes te maken’
Of het nu gaat om de keuzes die het decentraal bestuur moet maken ten aanzien van het aanbod van zorgvoorzieningen voor hun inwoners of de beslissing welke wijken als eerste van het gas af gaan en wie daarvoor de rekening gaat betalen; het gaat steeds om ingrijpende en vergaande politieke beslissingen. Onze volksvertegenwoordigers in de Tweede en Eerste Kamer hebben besloten of gaan dat op sommige terreinen nog doen dat die moeilijke knopen moeten worden doorgehakt op decentraal niveau. Het past bij onze bestuurlijke traditie en cultuur dat decentrale overheden veel ruimte krijgen om eigen afwegingen en keuzes te maken. We leven immers in een gedecentraliseerde eenheidsstaat en Nederlanders zijn wars van centraal opgelegde sturing en dwang, zoals premier Rutte in de aanloop van Prinsjesdag 2019 nog benadrukte in een lezing op het zogenoemde Prinsjesdagontbijt.
Het zijn dus de decentrale politici die de afweging tussen strijdige belangen en visies moeten maken. Daarvoor moeten ze goed worden toegerust met de juiste informatie. En daar zit wel een probleem. Daar waar de Staten-Generaal mede worden ondersteund door Hoge Colleges van Staat zoals de Rekenkamer, de Ombudsman en de Raad van State, de Planbureaus en tal van adviesorganen, blijven Raads- en Statenleden veelal verstoken van dergelijke hulptroepen. Onze formele kennisinfrastructuur is namelijk nationaal georganiseerd en georiënteerd.
Kennis op de juiste plaats
De Raad voor het Openbaar Bestuur stelde zich daarom de vraag: hoe krijgen we de juiste kennis bij de mensen die voor ons de belangrijke beslissingen moeten nemen? In dit artikel proberen we antwoord op die vraag te geven.
We voerden tal van gesprekken met mensen van nationale en decentrale kennisinstellingen. Daaruit is ons duidelijk geworden dat alle kennisinstellingen zich bewust zijn van het voor hen veranderende speelveld. De Hoge Colleges van Staat zien dat hun werkterrein zich verplaatst naar het decentraal niveau. Daar worden nu op veel terreinen de regels opgesteld (Raad van State), het geld uitgegeven (Rekenkamer) en is het directe contact met mensen geïntensiveerd (Ombudsman). De Planbureaus krijgen verzoeken van provincies en gemeenten om hen met gericht regionaal onderzoek te helpen en ondersteunen bij de grote transities waarvoor zij zowel in het sociale als fysieke domein staan, terwijl hun wettelijke opdracht en de beschikbare menskracht hen verhindert om aan die behoefte tegemoet te komen. Ook de Adviescolleges zien dat tal van adviesthema’s nu niet meer de ministeries en de Kamers aangaan, maar zijn verplaatst naar de provincie- en gemeentehuizen.
‘Nationale kennisinstellingen beschikken over kennis die voor decentrale overheden van groot belang is.’
De Raad voor het Openbaar Bestuur komt tot de conclusie dat met de decentralisatie van taken de urgentie om kennis te delen toeneemt. Wisselwerking en wederkerigheid zijn daarbij de sleutelwoorden. De nationale kennisinstellingen beschikken over kennis die voor decentrale overheden van groot belang is en andersom is in de regio’s belangwekkende informatie beschikbaar die de nationale kennisinstellingen en in het verlengde daarvan de Haagse beleidsmaker en beslissers heel goed kunnen gebruiken. Wat is nodig om kennisdeling te organiseren?
Beschikbaarheid en toegankelijkheid van kennis
De Raad vindt in de eerste plaats dat decentralisaties niet meer mogen worden doorgezet voordat goed is doordacht hoe de bestuurslaag die verantwoordelijk wordt voor de nieuwe taak wordt voorzien van de benodigde kennis. De decentrale gesprekspartners van de Raad hebben bij decentralisaties de ervaring dat niet alleen de financiën maar ook de benodigde kennis het sluitstuk van een ingrijpende operatie zijn. Terwijl kennis (net als het geld) noodzakelijke randvoorwaarden zijn voor decentrale overheden om van een decentralisatieoperatie een succes te maken. De beschikbaarheid en toegankelijkheid van kennis moet daarom bij een beoogde decentralisatie bovenaan de agenda staan.
Ten tweede stelt de Raad dat Planbureaus en adviescolleges wisselwerking en wederkerigheid van kennis moeten integreren in hun werkwijze. De nationale kennisinstellingen hebben de opdracht om bij de rapportage van hun onderzoeken en adviezen na te denken of de vergaarde informatie ook betekenis heeft voor decentrale overheden. Als dat het geval is, kunnen zij over de hoofden van regering en parlement ook de Statenleden, Raadsleden, wethouders en gedeputeerden met hun conclusies en aanbevelingen adresseren. Daarnaast kunnen regionale kennisinstellingen de Haagse Planbureaus en adviescolleges voeden met de bij hen beschikbare data en informatie. De Raad is ervan overtuigd dat met het toenemen van de (ervaren) verschillen tussen de regio’s in ons land, het van cruciaal belang kan blijken als de nationale instellingen kennis hebben van wat er in de regio’s leeft en speelt.
Verder ziet de Raad een belangrijke taak weggelegd voor de Rijksoverheid om bij de articulatie van onderzoeks- en kennisvragen ook decentrale overheden te betrekken. Zolang de wet en regels nationale kennisinstellingen verplichten om zich tot regering en parlement te richten, zijn het de regering en parlement die in hun rol als opdrachtgever ruimte kunnen creëren door bij de opdrachtformulering zowel de beschikbare kennis bij als ook de kennisbehoefte van decentrale overheden te betrekken.
‘Met detachering krijgen nationaal georiënteerde kennisinstellingen toegang tot een schat aan regionale kennis.’
Daarnaast meent de Raad dat provincies als een soort kennisintermediair een belangrijke rol kunnen vervullen om beschikbare kennis in hun regio’s op de benodigde plekken te krijgen. Ook verkeren zij in de juiste positie om de goede onderzoeksvragen en adviesbehoeften te articuleren en die voor de antwoorden op de juiste plaats te beleggen. Het is voor het Rijk praktisch gezien ingewikkeld om 355 gemeenten afzonderlijk te helpen met kennisverwerving of andersom: bij die gemeenten afzonderlijk de kennis af te tappen die in Den Haag bruikbaar kan zijn. Wellicht is het raadzaam als de Planbureaus in elke provincie enkele medewerkers detacheren die als schakelpunt kunnen functioneren tussen de regio’s en de landelijke kennisinstellingen. Met een dergelijke constructie snijdt het mes aan twee kanten: de regio’s krijgen een sterke kennisimpuls vanuit de landelijke planbureaus, terwijl met de detachering de nationaal georiënteerde kennisinstellingen toegang krijgen tot een schat aan regionale kennis waardoor zij bovendien meer oog krijgen voor de grote regionale verschillen in ons kleine land.
De Raad vindt het ten slotte de moeite waard te onderzoeken of de wettelijke opdracht van planbureaus en adviescolleges kan worden verruimd door ook gemeenten, provincies en waterschappen de mogelijkheid te geven op enigerlei wijze onderzoeks- en adviesvragen voor te dragen. Daarbij moet worden meegewogen dat de Haagse kennisinstellingen niet in staat zijn om een ongecontroleerde en ongelimiteerde hoeveelheid aanvragen te verwerken. We moeten dus nadenken hoe we zeggenschap voor de decentrale overheden kunnen borgen en organiseren zonder een toeloop van een onbeheersbare hoeveelheid verzoeken. Een mogelijkheid is limitering tot één decentrale aanvraag per jaar voor iedere kennisinstelling. Via de koepelorganisaties kunnen de departementen waaraan de afzonderlijke planbureaus en adviescolleges zijn verbonden de toeleiding van die ene adviesvraag organiseren. Een andere optie is om aan iedere Haagse kennisinstelling een programmaraad te koppelen die decentrale verzoeken voor onderzoek of advies beoordeelt en daarmee mede het werkprogramma bepaalt. Die programmaraad heeft daarmee ook als taak om het aantal decentrale verzoeken dat daadwerkelijk wordt doorgeleid voor onderzoek en advies tot een overzichtelijke hoeveelheid te beperken.
Dit is een ingekorte bewerking van ‘Kennis delen’, een Signalement van de Raad voor het Openbaar Bestuur.
Geef een reactie