Het gaat in de politiek minder om de inhoud en meer om de persoonlijke geloofwaardigheid. Door een diepgeworteld wantrouwen in politici is er grote behoefte aan mensen die wél te vertrouwen zijn. Politici moeten daarom hun kiezers zien te overtuigen van hun oprechtheid. Dit resulteert in gemaakte spontaniteit en berekenende eerlijkheid en ondergraaft juist het vertrouwen in de politiek. Een vicieuze cirkel: wat is nou echt en wat nep?
Het begint met de taal. In mijn werk voor het lokaal bestuur maak ik het mee. Als ‘gewone’ mensen plots na verkiezingen politici zijn, gaan ze door een transformatieproces. Neem nou dat verplicht spreken via de voorzitter om al te directe verbale schermutselingen te voorkomen. ‘Voorzitter! De geachte collega weet niet waar hij het over heeft!’ Voordat ze er erg in hebben, zijn de sprekers gevangen in het web van jargon en politieke correctheid, verbijsterend hoe snel dat gaat en hoe het onbewust eigen wordt. ‘Dat nemen wij mee!’ Is dat erg? Taal is gewoon een communicatiemiddel en elke omgeving heeft haar eigen taal. Als je in die omgeving wilt functioneren, kun je het beste de taal spreken.
‘Ze kunnen het ontkennen, maar politici denken minder onafhankelijk en vrij’
De tweede transformatie is van het denken. Je kunt nooit in je eentje dingen beslissen. Een politicus is onderdeel van iets, van een partij, een fractie, een coalitie, een context. Heeft een achterban, een electoraat, een netwerk. Om iets te bereiken zijn altijd anderen nodig, in elk geval de helft plus een. En dus moeten ze op zoek naar balans: wat wil ik, wat wil de ander, hoe komen wij eruit. Ze calculeren van tevoren het later in te leveren wisselgeld in. Ze onderhandelen al bij voorbaat, nog voordat een keuze voorligt. Ze kunnen het ontkennen, maar politici denken minder onafhankelijk en vrij.
Naast taal en denken transformeert het gedrag. Politici doen dingen omdat ze denken dat het zo hoort of omdat het in elk geval acceptabel en wenselijk is. Ze kunnen hun acties nooit echt toetsen, omdat ze op hun hoede zijn, hun twijfels niet zomaar met iemand die het begrijpt kunnen delen. Maar vaak gewoonweg omdat ze het niet doorhebben. Tijdsdruk, werkdruk en mediadrukte… het lukt niet om te reflecteren op hun gedrag en om zich af te vragen wat ze teweegbrengen. Ze doen – met de beste bedoelingen – maar wat.
Is dit een te cynisch beeld van wat de gemiddelde politicus overkomt als hij/zij eenmaal een zetel heeft bemachtigd? Je zou hierin kunnen lezen dat er niets meer overblijft van eigenheid, dat hij/zij zichzelf niet meer kan zijn. Zo zwart-wit ligt dat niet, maar de gedachte dat je lekker jezelf kunt blijven is eveneens naïef. Ik vind de vraag intrigerend: in hoeverre kun je echt jezelf zijn in de politiek?
IJs breken
Een actueel onderwerp in dit kader zijn de Amerikaanse verkiezingen en Hillary Clinton. In de analyse van de Volkskrant[1] met de veelbetekenende titel ‘Hoe Hillary het ijs probeert te breken’ is de vraag waarom zoveel Amerikanen ‘gewoon’ een hekel aan haar hebben. Dat zou te maken hebben met diverse factoren, onder meer dat zij zichzelf te weinig bloot geeft, haar privacy afschermt en geen begenadigd spreker is. Zij is serieus, professioneel en betrokken, maar dat komt kennelijk niet over, mensen willen de echte Hillary zien. Zelf zegt zij: ‘Gedurende al die jaren in publieke dienst, is de ‘dienst’ me altijd makkelijker afgegaan dan het publieke deel daarvan.’ Ook het Financieel Dagblad[2] verdiept zich in dezelfde vraag en stelt dat Clinton ongrijpbaar is, niemand haar echt kent en dat dat haar kwetsbaar maakt. In een commentaar in het NRC[3] wordt haar gebrek aan bezieling verweten, zij wil laten zien dat ze competent is, maar raakt daarmee de kiezer niet in zijn hart. De conclusie uit dit voorbeeld is dat mensen willen dat je echt bent en ook voelen of je echt bent.
Maar nogmaals, wat is echt?
Ethos, pathos, logos
Oud PvdA-leider Wouter Bos vertelt in een interview aan de Volkskrant[4] over politieke speeches. ‘Ik heb moeten leren om mijn speeches niet alleen op te bouwen uit logica en argumenten, maar om ook te durven spelen met pathos, emoties. Ik heb ook moeten leren dat ethos, de geloofwaardigheid van wat je zegt, minstens zo afhangt van hoe je als persoon wordt gezien als van inhoudelijke logica.’
‘De geloofwaardigheid van wat je zegt hangt minstens zo af van hoe je als persoon wordt gezien als van inhoudelijke logica’
Hij refereert aan de Ars Rhetorica[5] van de filosoof Aristoteles. ‘Er zijn drie verschillende middelen van overtuiging door middel van het gesproken woord. […] Overtuiging verkregen door de persoonlijkheid van de spreker, wanneer het gesprokene zo opgevoerd wordt dat het hem geloofwaardig maakt. […] Ten tweede, kan overtuiging komen doordat de toeschouwer/toehoorder aangesproken wordt in zijn/haar emoties. […] Ten derde, kan overtuiging verkregen worden door het gesprokene zelf, wanneer het geheel op waarheid is gebaseerd of er overtuigende argumenten worden gebruikt.’ Wij gaan er sinds Aristoteles vanuit dat de drieslag ethos, pathos, logos overtuigend is. Gaat het te ver om te stellen dat ethos en pathos het in de tegenwoordige vluchtige en populistische mediacratie winnen van logos?
Paradox van authenticiteit
Ik vind steun voor deze stelling in het boek Rousseau en ik[6] waarin Maarten Doorman de obsessie met authenticiteit analyseert. Over het ervaren gemis aan authenticiteit in de politiek zegt hij dat het steeds minder om de inhoud gaat maar om ‘de persoonlijke geloofwaardigheid van politici (…); de vraag of ze ‘deugen’ en of wij ons wel ‘echt’ door hen vertegenwoordigd voelen, of zij ‘eerlijk’ zijn en ‘werkelijk’ de mensen in het land begrijpen. Voelbare overtuiging is belangrijker dan een goed argument of deskundigheid, die vaak alleen wantrouwen oproepen en in strijd lijken te zijn met wat ‘onder het volk leeft’.’ Dat het niet altijd zo was en dat het wantrouwen de laatste decennia groeide, verklaart hij vanuit de duidelijkheid van de verzuiling: ‘Met het verdwijnen van de oude klassentegenstellingen, met de ontkerkelijking en met het verdampen van de politieke ideologieën werd het gaandeweg onduidelijker wie zij eigenlijk representeerden en waar zij nog precies voor stonden.’
Dit wantrouwen is de beste verklaring voor de behoefte aan mensen die wél te vertrouwen zijn. ‘Die niet gecorrumpeerd zijn door ‘macht’. Die zeggen waar het op staat. Die eerlijk zijn. ‘Ik zeg wat ik denk en ik doe wat ik zeg,’ was bijvoorbeeld een antwoord in Nederland op die behoefte. En na Pim Fortuyn zouden velen het hem nazeggen.’ Het gevolg is dat politici hun kiezers moeten zien te overtuigen van hun oprechtheid.
‘De mateloze behoefte aan authenticiteit produceert een wereld van kunstmatigheid, vol berekenend vertoon van eerlijkheid en spontaniteit’
En zie hier de paradox. Doorman illustreert dat met een verhaal over een portret van de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau. Voor het portret moest hij een aantal keren poseren om natuurlijk over te komen. ‘Wie echt wil zijn, is het per definitie niet, want met het bewustzijn van dat verlangen is de onechtheid er ook.’ Dat is voor politici niet anders, de behoefte aan authenticiteit betekent veel werk voor mediatrainers en spindoctors. ‘Het gaat niet meer om feiten en argumenten, maar om emoties en imago, niet meer om een politieke visie, maar om ‘leiderschap’, nauwelijks meer om de keuzes en dilemma’s die worden voorgelegd, maar om charisma en uitstraling (…) De mateloze behoefte aan authenticiteit produceert een wereld van kunstmatigheid, vol berekenend vertoon van eerlijkheid, spontaniteit en natuurlijk gedrag dat het vertrouwen in de politiek alleen maar verder ondergraaft.’ Doorman laat zien dat het geloof in authenticiteit vals is.
Loslaten in vertrouwen
Het is een heilloze weg: enerzijds de roep om authenticiteit door de kiezers en anderzijds politici die zich uitputten in pogingen authentiek te zijn. Komt dat goed? Zolang alle ogen gericht zijn op politici en kiezers alles van ze verwachten en ook in ze willen geloven, in sprookjes dus, is het een relatie gebouwd op drijfzand. Zolang politici de strijd om de gunst van de kiezer koste wat het kost voeren in verkiezingstijd en tussendoor niet, wordt het eveneens niets. Politici en kiezers zouden er veel aan winnen als ze zich onafhankelijker van elkaar opstellen. Dat klinkt paradoxaal. Want hoe kun je de ander vertegenwoordigen in een representatieve democratie als je afstand creëert, terwijl je nabijheid nastreeft. Hoe kun je aan de andere kant jezelf zijn als je steeds moet beantwoorden aan het beeld dat de ander van je heeft gecreëerd? Vertrouwen moet je in het leven verdienen. Maar je moet de ander ook de ruimte gunnen om het vertrouwen te winnen.
Voor goede beslissingen blijft het bovendien belangrijk om feiten en argumenten net zo overtuigend mee te wegen als emoties en geloofwaardigheid. Beslissingen die het leven van mensen raken, of het nu gaat om landelijke wetgeving of lokale keuzes voor zorg en welzijn, zijn geen populariteitspoll, noch een rad van fortuin. Het gaat om verantwoordelijkheid nemen voor beslissingen en de gevolgen daarvan. Het is niet het antwoord op de vraag of je jezelf kunt zijn in de politiek, maar de politiek wordt echter en eerlijker als politici en kiezers elkaar in vertrouwen en respect loslaten en niet verstikken.
Referenties
[1] Volkskrant, 30 juli, ‘Hoe Hillary het ijs probeert te breken’
[2] Financieel Dagblad, 26 juli 2016, ‘Waarom zeven van de tien Amerikanen Hillary Clinton haten’
[3] NRC.next, 30 juli 2016, ‘Clinton bereikt het hoofd, niet het hart’
[4] Volkskrant, 22 juli 2016, ‘Praten als Bos’
[5] https://nl.wikipedia.org/wiki/Middelen_van_overtuiging
[6] Rousseau en ik, over de erfzonde van de authenticiteit, Maarten Doorman, 2012
Geef een reactie