De financiële situatie van jongeren met een beperking is zorgelijk. Zij willen meestal graag meedoen in de maatschappij, maar wet- en regelgeving zit dit vaak in de weg. Dat blijkt uit het rapport van de Nationale ombudsman Meedoen zonder beperkingen.
De Nationale ombudsman besloot in 2021 om aandacht te besteden aan de financiële problemen van verschillende groepen sociale minima. Het onderzoek naar jongeren met een beperking is het tweede in een reeks van drie onderzoeken. De andere onderzoeken gaan over statushouders en jongeren tot 21 jaar in de bijstand.
Bied jongeren met een beperking perspectief
Het sociale zekerheidsstelsel voor jongeren met een beperking is ingewikkeld en onoverzichtelijk, concludeert de Nationale ombudsman. De overheid kijkt steeds meer naar wat burgers zelf kunnen bijdragen. Uit het onderzoek blijkt dat het de meeste jongeren met een beperking geenszins ontbreekt aan de wil om mee te draaien in de maatschappij. Door de wet- en regelgeving is dit voor hen in de praktijk echter lastig, wat demotiverend werkt.
‘De overheid moet heroverwegen hoe jongeren met een beperking betaald werk kunnen verrichten’
De overheid zal moeten leren om meer te denken vanuit de burger om ervoor te zorgen dat écht iedereen mee kan doen. Om dit te bewerkstelligen, is een verandering nodig van ons sociale zekerheidsstelsel, zo stelt de ombudsman. In het huidige stelsel heeft de burger met meerdere overheidsinstanties te maken voor sociale zekerheid of participatie. Deze versnippering is een gevolg van de vele keuzes die de overheid in het verleden heeft gemaakt. De uitgevoerde en geplande wijzigingen in het stelsel vormen telkens een oplossing voor dat wat niet goed werkt, maar pakken niet de structuur van het stelsel aan. Dat is wel nodig om de situatie van mensen echt te veranderen, ook de situatie van jongeren met een beperking.
Volgens de ombudsman dient de overheid te heroverwegen wat de juiste manier is om jongeren met een beperking betaald werk te laten verrichten. De huidige arbeidsmarkt lijkt hiervoor genoeg mogelijkheden te bieden. Op dit moment gaat de overheid ervan uit dat deze jongeren op dezelfde manier als alle andere mensen deel uit kunnen maken van de maatschappij. De gezondheidsproblemen waar zij mee kampen, zorgen er echter voor dat hun mogelijkheden niet hetzelfde zijn. Dit maakt ook dat jongeren met een beperking eigenlijk niet thuishoren in de Participatiewet. De overheid dient hiermee rekening te houden, zo geeft de ombudsman aan.
Zelfredzaamheid is een illusie
Uit het onderzoek blijkt dat jongeren met een beperking zich niet altijd kunnen redden in een maatschappij die dat wel van hen verwacht. Zij willen gebruik maken van de regelingen die de overheid hen biedt, omdat ze dat geld nodig hebben om van te leven. De regelingen waar ze aanspraak op kunnen maken, zijn echter dermate complex dat het voor jongeren met een beperking lastig is om hier wegwijs in te worden. Ook is het voor hen niet makkelijk om een uitkering of voorziening aan te vragen en in de gaten te houden of zij het juiste bedrag ontvangen, ook bij veranderingen in hun leven. Gaat dat niet goed, dan bestaat de kans dat ze geld moeten terugbetalen. Dit zorgt voor een hoop regelwerk en een administratie die zo maar een aantal uur in de week in beslag kan nemen. Sommige jongeren met een beperking lukt het om dit zelf te regelen, maar vaak is hulp vanuit hun sociale netwerk nodig. Van deze hulp wordt nogal wat gevraagd. Niet alle jongeren hebben iemand in hun netwerk die hun administratie op zich kan en wil nemen. Dit maakt de kans groter dat zij fouten maken of de regelingen niet ten volle benutten, wat grote gevolgen kan hebben voor hun financiële situatie.
‘De kosten voor jongeren met een beperking om aan het werk te gaan wegen niet altijd op tegen de baten’
Onbeperkt meedoen lukt niet
Het idee achter de participatiemaatschappij, dat iedereen meedoet en kan werken, blijkt voor jongeren met een beperking in de praktijk vaak te hoog gegrepen. Zij willen graag meedoen, maar ervaren drempels om aan het werk te komen en te blijven. De jongeren die de Nationale ombudsman sprak, willen graag iets bijdragen en een zo normaal mogelijk leven leiden. Maar zodra jongeren vanuit de uitkering aan het werk gaan, krijgen ze te maken met verrekeningen. De mate waarin hun inkomsten worden verrekend, hangt af van de uitkering die zij ontvangen, Wajong of Participatiewet. De verrekeningen zorgen voor onzekerheid over hun financiële situatie, voordat ze aan het werk gaan en als ze aan het werk zijn. Ook is het door hun beperking over het algemeen moeilijk om werk te vinden en kunnen zij vaak alleen in deeltijd werken. Verder krijgen zij veelal flexibele contracten. De tijd en energie die jongeren met een beperking investeren in het werken zelf en de bijbehorende administratie, wegen gevoelsmatig onvoldoende op tegen de maatschappelijke waarde van hun werk, hun welzijn, het inkomen dat zij verdienen en wat ze daar eventueel aan overhouden. Kortom, de kosten wegen voor hen niet altijd op tegen de baten.
Ondanks goede wil kan hulp beter
De Nationale ombudsman heeft in zijn gesprekken met overheidsinstanties gemerkt dat medewerkers het beste voor hebben met de jongeren, maar ziet desondanks dat de hulp beter kan. De overgang van jeugd naar volwassenheid is een moment waarop er veel verandert in het leven van jongeren, zeker als zij een beperking hebben. Jongeren worden geacht hun financiële zaken zoveel mogelijk zelf te regelen, al dan niet met hulp van hun ouders. Door hun beperking lukt dit vaak niet. De informatie op websites is voor hen echter niet altijd begrijpelijk, als ze de juiste informatie al kunnen vinden. Medewerkers zijn niet altijd goed op de hoogte van de wet- en regelgeving, waardoor zij jongeren verkeerd kunnen informeren. Dat kan de nodige financiële gevolgen hebben. Al met al hebben jongeren behoefte aan goede ondersteuning. Gemeenten bieden op verschillende manieren begeleiding aan jongeren: bijvoorbeeld door een wijk- of jongerenteam. Daarnaast kunnen jongeren gebruik maken van cliëntondersteuning, maar gemeenten wijzen jongeren hier niet altijd op. Dit zorgt ervoor dat de hulp die jongeren krijgen per gemeente kan verschillen.
Hoe verder?
De Nationale ombudsman roept de betrokken overheidsinstanties op om in gezamenlijkheid de in het onderzoek geconstateerde knelpunten op te lossen. Hierbij ziet de ombudsman een aansturende rol voor de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de minister voor Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Op basis van de bevindingen uit dit onderzoek doet de Nationale ombudsman de volgende aanbevelingen:
Informeer jongeren – proactief – in begrijpelijke taal, al vóór de 18e verjaardag
Overheidsinstanties dienen jongeren met een beperking actief en in begrijpelijke taal te informeren over hun rechten en plichten en de voorzieningen waarvan zij gebruik kunnen maken. Gemeenten kunnen scholen benaderen om jongeren met een beperking vroegtijdig in beeld te krijgen en hen te informeren over hun mogelijkheden. Maar ook na de middelbare school hebben jongeren met een beperking behoefte aan informatie. Het is belangrijk om informatie laagdrempelig aan te bieden via bijvoorbeeld sociale media. Daarnaast kunnen belangenorganisaties en gemeentelijke jongerenteams een waardevolle rol spelen in het verspreiden van informatie.
Zorg voor persoonlijke begeleiding
Jongeren met een beperking hebben vaak hulp nodig bij hun administratie, het aanvragen van een uitkering en voorzieningen en contacten met instanties. Daarom is het belangrijk dat deze jongeren persoonlijke begeleiding krijgen. Deze begeleiding moet onafhankelijk zijn van de overheid en goed op de hoogte zijn van de wet- en regelgeving. Cliëntondersteuning vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning kan hierin voorzien. De cliëntondersteuner staat als persoonlijk begeleider naast de jongere en kan ondersteuning bieden bij hulpvragen op het gebied van onder meer werk, inkomen, welzijn, wonen en zorg. Deze persoon is op de hoogte van de ondersteuningsbehoefte van jongeren met een beperking, heeft contacten met instanties, weet de weg en zorgt ervoor dat informatie onderling wordt uitgewisseld. Indien gewenst kan de cliëntondersteuner optreden als intermediair tussen overheidsinstanties en jongeren. Ook hebben jongeren hierdoor de mogelijkheid een band op te bouwen met hun begeleider. Dit maakt dat ze makkelijker contact opnemen als ze vragen hebben. Het is dan ook belangrijk dat jongeren weten dat ze gebruik kunnen maken van cliëntondersteuning. Gemeenten dienen dit actief aan te bieden.
Zorg dat werken van toegevoegde waarde is, ook in deeltijd
Werken met een uitkering brengt vaak een forse administratieve belasting met zich mee en geen of weinig financieel voordeel. Dit ontmoedigt jongeren met een beperking om aan het werk te gaan, terwijl werk hen veel kan bieden: zelfontplooiing, structuur, sociale contacten, beroepstrots, een eigen inkomen en een bijdrage aan de maatschappij. Jongeren met een beperking ervaren echter belemmeringen door allerlei administratieve drempels en doordat werken niet of nauwelijks loont. Op de lange termijn wegen de administratieve lasten, het uitblijven van een financieel voordeel en bijbehorende stress zwaarder dan de voordelen van werken. Door de administratieve lasten te verlichten en werken lonend te maken, zorgt de overheid ervoor dat de redenen die jongeren hebben om aan het werk te gaan, ook redenen zijn om aan het werk te blijven.
Zorg voor financiële zekerheid
Zorg ervoor dat jongeren met een beperking weten waar ze aan toe zijn als ze gaan werken naast hun uitkering. De overheid moet deze jongeren meer zekerheid bieden over hun inkomen, ook als sprake is van een onregelmatig aantal arbeidsuren en wisselende inkomsten bij flexibele contracten. Het is voor hen immers belangrijk dat ze kunnen overzien wat de financiële gevolgen zijn van veranderingen in hun werkzame uren. Het verruimen van bijverdiengrenzen, direct verrekenen van inkomsten en het instellen van een bufferbudget kunnen hierbij helpen. Meer duidelijkheid over hun financiën betekent dat jongeren makkelijker de stap naar werk zetten en ook de stap om eventueel meer of minder te gaan werken, afhankelijk van hun belastbaarheid.
*Dit artikel is geschreven door Meike Bokhorst (projectleider bij de Nationale ombudsman), Chloë van Vliet (projectleider), Paula Breedveld (onderzoeker) en Marije de Bruin (onderzoeker).
Geef een reactie