Sandra Groeneveld is dit jaar toegetreden tot de jury van Overheidsmanager van het Jaar. Tijdens het Diner Overheidsmanager van het Jaar op 13 maart jongstleden in Noordwijk hield ze onderstaande speech.
‘Mijn collega’s en ik doen onderzoek naar management en leiderschap in publieke organisaties met een focus op organisatieverandering, nieuwe organisatievormen zoals teamwerk, en diversiteit. Ruim een jaar geleden ben ik daarnaast ook zelf een manager geworden. U begrijpt dat mijn collega’s nauwlettend in de gaten houden of theorie en praktijk een beetje met elkaar willen overeenkomen. Ik kan u vast zeggen: dat is niet het geval. Wetenschap en praktijk kunnen nog veel van elkaar leren!
‘Wetenschap en praktijk kunnen nog veel van elkaar leren’
Ik wil heel kort twee observaties met u delen. Als wetenschapper, maar ik gebruik mijn eigen ervaring als manager om daar een selectie in te maken. Waar zit de wrijving? Waar gaat het niet vanzelf? Waar kan iemand echt het verschil maken? Mijn twee boodschappen voor de verkiezing van overheidsmanager van dit jaar sluiten bovendien aan bij het thema van vorig jaar: Sturen zonder strepen. De winnaar van vorig jaar werd geprezen, omdat hij niet te standaard werkt vanuit de hiërarchische lijn, de burger centraal stelt en vaart op persoonlijk contact.
Een eerste observatie is dat er meer nadruk komt op het management van het sociale en van de idealen van de organisatie. Verbinding is een woord dat vaak gebruikt wordt, om de kerneigenschap van het leiderschap van overheidsmanagers te schetsen: verbinden van collega’s aan een visie, verbinden om samenwerking tussen organisaties mogelijk te maken en verbinden om burgers, overheid en beleid samen te brengen (of in de woorden van de winnaar van vorig jaar: de systeemwereld van de overheid en de leefwereld van burgers bij elkaar te brengen). Zoals bijvoorbeeld te lezen is in de visie op leiderschap van de ABD. En zoals Zeger van der Wal onlangs in zijn oratie over de overheidsmanager van de 21e eeuw naar voren bracht.
Daarmee komt er ook meer aandacht voor de persoonlijke eigenschappen van een manager. Ik vraag me echter af of we in staat zijn de eigenschappen die nodig zijn voor goed leiderschap wel als zodanig te herkennen. Onze ideeën over leiderschap en over leiders zijn namelijk heel hardnekkig. Al die mooie rapporten over het nieuwe leiderschap dat nodig is in publieke organisaties; ze staan bol van eigenschappen die we als feminien zouden bestempelen. Het is de vraag of die eigenschappen wel de ruimte krijgen in onze organisaties en of ze überhaupt geassocieerd worden met leiderschap.
Er is een ander leiderschap nodig. Dat hebben we de afgelopen weken vaak gehoord, met name uit de mond van onze politieke leiders, Rutte voorop. Het is ook een boodschap die we vaak horen over het ambtelijk leiderschap. Dat vraagt toch echt dat je als leider zelf je gedrag verandert en ervoor zorgt dat anderen die doorgaans niet doordringen tot de machtsposities de ruimte krijgen om hun leiderschap te tonen. Voor overheidsmanagers is het van belang dat zij nieuwe leiderschapscompetenties herkennen, zelf toepassen en mensen selecteren die erover beschikken ook als zij niet vanzelfsprekend passen in onze overtuiging van wat goede leiders zijn.
- Uitstekende overheidsmanagers hebben die zelfreflectie en de moed om het anders te doen.
Mijn tweede observatie gaat erover dat het leiderschap van een overheidsmanager nooit losgezien kan worden van de context. De nieuwe leiderschapscompetenties passen bij uitstek bij gedecentraliseerde, weinig geformaliseerde organisaties. Organisaties die ‘plat’ en ‘poreus’ zijn, zoals Paul ’t Hart dat eerder heeft genoemd, het wetenschappelijke jurylid in die andere verkiezing. De publieke organisaties waarin dat leiderschap moet worden ingebed zijn echter niet heel erg plat en poreus, al zijn er zeker ontwikkelingen in die richting. We verwachten steeds meer dat de overheid responsief is, flexibel en innovatief om oplossingen voor grensoverschrijdende problemen te vinden door verschillende stakeholders op de juiste wijze te verbinden. Om daaraan tegemoet te komen zien we allerlei samenwerkingsvormen tussen organisaties ontstaan en organisatievormen waarin er meer autonomie wordt gegeven op lagere niveaus in de organisaties.
‘Nieuwe leiderschapscompetenties passen bij uitstek bij gedecentraliseerde, weinig geformaliseerde organisaties’
Wij doen bijvoorbeeld onderzoek in het sociaal domein, waar professionals afkomstig uit verschillende organisaties met elkaar samenwerken en veel autonomie hebben. Daar hoort een ander type leiderschap bij. Transformationeel leiderschap, gedeeld leiderschap en dienend leiderschap zijn termen die dit leiderschapsgedrag samenvatten. In ons onderzoek naar high performing teams zien we dat deze typen leiderschap effectief zijn. Opvallend daarbij is dat het succes van dit leiderschap tot stand komt door de positieve impact op de onderlinge samenwerking.
Maar dan nog, uiteindelijk zullen publieke organisaties – of zij nu zelf uitvoeren of toezicht houden – niet alleen maar gedecentraliseerd en informeel kunnen werken. Zij dienen namelijk ook andere publieke waarden en belangen te borgen, zoals gelijkheid, betrouwbaarheid en voorspelbaarheid. Publieke organisaties zullen omwille van die waarden ook altijd in bepaalde mate bureaucratisch moeten zijn. Overheidsmanagers moeten ook daaraan leiding kunnen geven. De uitdaging voor overheidsmanagers is dan ook om nieuw leiderschap in te bedden in een bureaucratische organisatiecontext. Dit is waar de wrijving ontstaat en leiderschap een ware balanceer act wordt.
- Uitstekende managers slagen erin om het evenwicht te bewaren.
Geef een reactie