Oral history: Sjef van de Poel kende – naar eigen zeggen – de term amper toen hij aan het boek Bevlogen bestuurders begon. Maar het is precies wat hij uiteindelijk optekende. En met succes! Op initiatief van oud-wethouder Sandra Korthuis en in opdracht van Jantje Steenhuis, directeur van het Stadsarchief Rotterdam, interviewde Van de Poel bijna alle (36 van de 38) nog levende Rotterdamse oud-bestuurders (burgemeesters en wethouders) en gemeentesecretarissen, die deel uitmaakten van de colleges van B&W tussen 1966 en 2006.
In zekere zin was dit oral history project een (relatief) bescheiden vervolg op zijn eerdere geschiedschrijving van het Rotterdamse deelgemeentebestuur. Bescheiden, omdat het boek over Rotterdams bevlogen bestuurders minder omvangrijk is dan indertijd zijn vuistdikke boek over Betwist bestuur ( 747 versus 275 pagina’s). Maar schijn bedriegt. Achter het in december gepresenteerde boek gaan ruim 1000 pagina’s transcriptie van interviews schuil. Materiaal dat in het Rotterdamse Stadsarchief ligt en dat daar voor serieus geïnteresseerden toegankelijk is.
‘Rotterdam heeft tal van sterke en interessante bestuurders gehad’
Voor wie interesse heeft in lokaal bestuur, in het bijzonder in de grote stad, is ook het boek op zich een schatkamer. Het biedt een breed en in ons land vrij uniek inzicht in hoe bestuurders (en in wat mindere mate secretarissen) hun werk ervaren hebben en hoe ze er op terugkijken. Dat laatste is overigens heel simpel. Vrijwel iedereen meldt dat het besturen van de grote stad het leukste is wat hij/zij ooit gedaan heeft. Dat geldt zelfs voor bestuurders die niet zo hoog scoorden of die voortijdig moesten opstappen. Overigens gebeurde dat laatste – in de onderzochte periode – opvallend weinig. Misschien gingen politiek en bestuur vroeger toch wat zorgvuldiger of behoedzamer met elkaar om.
Waarheidsvinding
Van de Poel doet niet aan waarheidsvinding. Zijn doel – oral history getrouw – was de geïnterviewden zelf aan het woord te laten, hen te stimuleren om terug te kijken en te reflecteren op hun toenmalige rol. Hij heeft zich, terecht, niet beziggehouden met de vraag of alle beelden van alle geïnterviewden altijd even realistisch en correct zijn (wat overigens ook niet zo gemakkelijk vast te stellen zou zijn). Wie het boek grondig leest, ziet dan ook dat er lang niet altijd eenduidigheid is in beelden over eigen en andermans functioneren en over wat er goed en fout ging in het besturen van de grote stad. Dat is niet erg. Integendeel, het versterkt alleen maar het realiteitsgehalte van wat beschreven wordt. Het is immers een wezenskenmerk van collegiaal (stedelijk) bestuur dat verschillende belangen, visies en invalshoeken uiteindelijk toch tot een zo breed mogelijk gedragen beslissing in college en raad moeten leiden.
Voor mij is het boek ook de bevestiging van veel wat ik al wist over het Rotterdamse bestuur. Bijvoorbeeld dat de stad juist in de beschreven collegeperiodes tal van sterke en interessante bestuurders heeft gehad, die veel tot stand hebben gebracht. Dat geldt voor wethouders – Linthorst, Den Dunnen, Simons, Van der Tak, Smit, Van Sluis, om er een paar te noemen – maar zeker ook voor de opeenvolgende burgemeesters Peper en Opstelten. Ook in dit boek komt weer sterk naar voren hoe beiden effectieve bestuurders waren, maar op heel uiteenlopende wijze. Peper als denker en visionair, die inspirerend grote lijnen naar een verre toekomst kon uitzetten. Opstelten, veel meer een pragmaticus, die als burgemeester fraaie (beleids)voornemens in concrete actie wist om te zetten. Niet erg reflectief maar wel heel sociaal en dus in staat mensen te binden en te activeren.
Heel erg fout
In een tijd waarin nog al wat burgers en commentatoren (helaas) de neiging hebben bestuurders weg te zetten als incompetente plucheplakkers of zakkenvullers, biedt een boek als Bevlogen bestuurders een welkom tegenwicht. Niet omdat zou blijken dat bestuurders onfeilbaar en boven kritiek verheven zouden zijn. Dat is gelukkig niet het geval. Wat wel zichtbaar wordt, is hoeveel interessante en gemotiveerde mensen zich altijd weer in hebben willen zetten voor het stadsbestuur; voor de publieke zaak op lokaal niveau.
Tot de essentie van besturen behoort het doorhakken van knopen
Dat ze daarbij ook fouten maken of beslissingen nemen die achteraf onverstandig blijken te zijn, heeft alles te maken met de complexiteit van het grootstedelijk bestuur. Tot de essentie van besturen behoort immers het doorhakken van knopen, zonder dat je altijd alle consequenties kunt overzien. Vaak gaat dat goed. Soms gaat het fout, heel erg fout zelfs. Beide mogelijkheden zijn in deze geschiedenis van het Rotterdams bestuur goed te herkennen.
Van de Poel heeft een monumentje gebouwd voor een groot deel van het naoorlogse Rotterdamse bestuur. Net op tijd. De twee oudste geïnterviewden – Jan Reehorst en Henk van der Pols – zijn inmiddels 96. Zijn mooie boek is een terecht eerbetoon aan velen die, vanuit opeenvolgende colleges, bijgedragen hebben aan het oplossen van vele kleine en vaak ook grote problemen in Rotterdam. Als deze kwaliteit van besturen in de toekomst gehandhaafd zou kunnen worden, dan komt het wel goed met die stad.
Sjef van de Poel, Bevlogen bestuurders; achter de schermen van het Rotterdamse stadhuis, 1966-2006. Boom uitgevers, 276 pagina’s.
Geef een reactie